ECLI:NL:CRVB:2009:BK5137

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6004 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor algemeen geaccepteerde arbeid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die voorheen werkzaam was als verkoopster in een snackbar. Appellante is op 3 april 1989 uitgevallen met whiplashgerelateerde klachten en is na afloop van de wachttijd in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering, aanvankelijk vastgesteld op 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid. Na een medisch onderzoek door verzekeringsarts Z.T. Canova op 25 januari 2007, waarin de beperkingen van appellante zijn vastgelegd, concludeerde arbeidsdeskundige H. Hoekstra dat appellante ongeschikt was voor haar laatstelijk verrichte arbeid, maar geschikt voor algemeen geaccepteerde arbeid, wat resulteerde in een beoordeling van minder dan 15% arbeidsongeschiktheid. De WAO-uitkering werd per 22 mei 2007 ingetrokken.

Appellante heeft bezwaar aangetekend tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren dat de beperkingen van appellante waren onderschat. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de afwezigheid van de bezwaarverzekeringsarts bij de hoorzitting onterecht was. De Raad heeft echter geoordeeld dat de aanwezigheid van de bezwaarverzekeringsarts niet noodzakelijk was en dat de intrekking van de WAO-uitkering per 22 mei 2007 terecht was.

De Raad heeft ook overwogen dat de toekenning van een WAO-uitkering per 11 december 2007, na een operatie, geen aanleiding geeft om de eerdere intrekking onjuist te achten. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, omdat er geen termen zijn om de beslissing van het Uwv te herzien. De Raad heeft geen aanwijzingen gevonden dat de beperkingen van appellante zijn onderschat en heeft de zaak in zijn geheel bevestigd.

Uitspraak

08/6004 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 augustus 2008, 08/370 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 2 december 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A. Cenijn, advocaat te Woerden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Cenijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. de Rooy.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, voorheen werkzaam als verkoopster in een snackbar voor 36 uur per week is op 3 april 1989 uitgevallen met whiplashgerelateerde klachten. Per einde wachttijd is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk op praktische gronden berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Verzekeringsarts Z.T. Canova heeft appellante op 25 januari 2007 onderzocht en kennis genomen van informatie van huisarts E.M. Ronner van 22 september 2006. Vervolgens zijn de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Op 21 maart 2007 heeft arbeidsdeskundige H. Hoekstra een onderzoek ingesteld. Appellante is ongeschikt bevonden voor de laatstelijk verrichte arbeid, maar geschikt voor algemeen geaccepteerde arbeid op grond waarvan zij minder dan 15% arbeidsongeschikt beschouwd is. Bij besluit van 13 april 2007 is de WAO-uitkering per 22 mei 2007 ingetrokken.
2. In bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts B.C.M. Admiraal kennis genomen van de stukken in het dossier en de informatie van bedrijfsarts R. van Boven van 5 september 2007, alsmede van de brief van de behandelend orthopedisch chirurg Dijkstra van 3 september 2007 en de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperkingen onderschreven. Nadat arbeidsdeskundige Hoekstra de bij de geselecteerde functies voorkomende signaleringen op 3 oktober 2007 heeft toegelicht, is het bezwaar bij besluit van 9 oktober 2007 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft een lichamelijk onderzoek verricht en blijkens de verslaglegging alle relevante onderdelen getoetst. Verder is de informatie van de behandelend sector meegewogen en heeft appellante geen medische informatie in geding gebracht, die bij de rechtbank twijfel heeft doen ontstaan over de juistheid van de medische beoordeling. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de belasting van de geduide functies past binnen de opgestelde FML.
4. In hoger beroep is aangevoerd, dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Het onderzoek op 25 januari 2007 zou oppervlakkig zijn uitgevoerd en appellante zou nauwelijks lichamelijk zijn onderzocht. Verder is het ontbreken van de bezwaarverzekeringsarts bij de hoorzitting onzorgvuldig geacht. Voorts had het ongeluk met een bal volgens appellante voor het Uwv aanleiding moeten zijn geweest voor nader onderzoek. Tenslotte is appellante van mening meer beperkt te zijn dan door het Uwv is aangenomen en acht zij zich niet in staat de geselecteerde functies te verrichten. Een bevestiging hiervan ziet appellante in de omstandigheid, dat zij in aanmerking is gebracht voor huishoudelijke hulp in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad heeft in de beschikbare gegevens geen aanwijzingen gevonden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden, dat de beperkingen van appellante zijn onderschat.
Ten aanzien van de gestelde korte duur van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek overweegt de Raad dat de rapportage van de verzekeringsarts van 25 januari 2007 geen blijk geeft van een onvolledig onderzoek, aangezien hierin de relevante gegevens die van belang zijn bij een onderzoek vermeld zijn. De omstandigheid dat appellante de duur van het onderzoek als kort heeft ervaren, doet hieraan niet af.
5.3. Met betrekking tot de grief, dat de bezwaarverzekeringsarts niet op de hoorzitting aanwezig is geweest, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat dit de beoordeling niet onzorgvuldig maakt. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 25 november 2005, LJN AU7144, kan de aanwezigheid van een bezwaarverzekeringsarts ter hoorzitting dienstig zijn aan de afdoening van het bezwaar. Van een algemene verplichting daartoe is echter geen sprake. De noodzaak tot de aanwezigheid van een arts tijdens de hoorzitting of tot het doen van een eigen keuring wordt bepaald door de feitelijke omstandigheden van het geval. In onderhavige situatie is de Raad niet van een noodzaak daartoe gebleken.
5.4. Ter zitting is namens appellant aangegeven, dat per 11 december 2007, na een wachttijd van vier weken, uitkering ingevolge de WAO is toegekend naar de klasse 80 tot 100%. Appellante stelt zich op het standpunt, dat tegen deze achtergrond en gelet op haar medische situatie de intrekking van de WAO-uitkering per 22 mei 2007 onjuist is. De Raad overweegt, dat de WAO-uitkering per 11 december 2007 is toegekend wegens een ziekmelding naar aanleiding van een operatie medio november 2007. Hierin wordt geen aanleiding gezien de intrekking van de WAO-uitkering per 22 mei 2007 voor onjuist te houden.
5.5. De omstandigheid dat ten behoeve van appellante een voorziening in het kader van de WMO is toegekend leidt niet tot een ander oordeel. Aan het toekennen van deze voorziening kan, mede gelet op het in vergelijking met de WAO andere toetsingskader van de WMO, geen doorslaggevende betekenis worden gehecht.
5.6. Tenslotte overweegt de Raad, dat arbeidsdeskundige Hoekstra in zijn rapport van 3 oktober 2007 waarin een toelichting is gegegeven op de signaleringen, bij een tweetal functies, te weten de functie productiemedewerker textiel met sbc-code 272043 respectievelijk de samensteller kunststof en rubberindustrie met sbc-code 271130, verzuimd heeft op een aspect een signalering toe te lichten. Op 9 september 2009 heeft bezwaararbeidsdeskundige W.G.E. Buskermolen deze toelichting alsnog gegeven. De Raad stelt vast, dat zelfs als deze toelichting als onvoldoende overtuigend terzijde zou worden geschoven, dit geen consequenties heeft voor de intrekking van de uitkering per 22 mei 2007. Er resteren ook dan voldoende andere gebruikte functies, op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 15% blijft.
5.7. Hetgeen is overwogen onder 5.1 tot en met 5.6 leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
JL