[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 augustus 2008, 07/543 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 december 2009
Namens appellante heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend. Nadien heeft het College een nader besluit op bezwaar aan de Raad gezonden, waarop van de kant van appellante een reactie is gegeven.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 20 oktober 2009. Partijen zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1 Appellante ontving een bijstandsuitkering ingevolge de Wet werk en bijstand.
1.2. Bij brieven van 21 december 2006 en 3 januari 2007 is appellante in het kader van toeleiding naar betaalde arbeid uitgenodigd voor een op 11 januari 2007 bij het Noorderpoortcollege Centrum Vakopleiding te houden intakegesprek. Dit gesprek heeft op initiatief van appellante niet op 11 januari 2007 plaatsgevonden.
1.3. Bij besluit van 15 januari 2007 heeft het College de bijstand van appellante met ingang van 1 februari 2007 voor de duur van een maand met 20 procent verlaagd op de grond dat appellante de afspraak van 11 januari 2007 zonder geldige reden niet is nagekomen.
1.4. Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 15 januari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten, het beroep tegen het besluit van 15 mei 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en het College opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het College de in geding zijnde gedraging ten onrechte heeft gekwalificeerd als een gedraging die de inschakeling in arbeid belemmert als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder 3, sub 2, van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Groningen (hierna: maatregelenverordening), hetgeen als gevolg heeft dat het besluit op bezwaar niet berust op een correcte wettelijke grondslag.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het College op 17 december 2008 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Bij dat besluit heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 15 januari 2007 gegrond verklaard en dat besluit herroepen.
5. De Raad komt met betrekking tot de aangevallen uitspraak tot de volgende beoordeling.
5.1. Appellante heeft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de kwalificatie van de gedraging niet bestreden. Zij stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de in geding zijnde gedraging haar niet kan worden verweten en dat de maatregel niet evenredig is aan de ernst van de verweten gedraging. Naar het oordeel van de Raad zien die gronden op het door de rechtbank al geheel vernietigde besluit van 15 mei 2007 en betreffen deze niet het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft zich blijkens haar overwegingen beperkt tot het geven van een oordeel over de door het College gegeven kwalificatie van de gedraging van appellante op basis van de maatregelenverordening. De rechtbank heeft de gedraging niet zelf gekwalificeerd en evenmin een beslissing gegeven over de (mate van) verwijtbaarheid van deze gedraging. De opdracht van de rechtbank tot het nemen van een nieuw besluit strekte er derhalve toe, zo moet uit de aangevallen uitspraak worden afgeleid, dat het College zou bezien of de gedraging van appellante op een volgens de maatregelenverordening wel correcte wijze viel te kwalificeren en vervolgens zou bezien of die kwalificatie kon leiden tot een maatregel en, zo ja, tot welke. De Raad vermag niet in te zien waarom deze opdracht tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar niet in stand zou kunnen blijven.
+
5.2. Gelet op hetgeen in 5.1 is overwogen treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - komt voor bevestiging in aanmerking.
6. Met betrekking tot het besluit van 17 december 2008 overweegt de Raad het volgende.
6.1. Bij het nemen van dit besluit heeft het College, naast de aangevallen uitspraak, in aanmerking genomen het Dienstrapport Sociale Zaken en Werk van 7 oktober 2008 en een advies van de Commissie voor bezwaarschriften sociale zaken en werk van 28 oktober 2008. In het dienstrapport wordt voorgesteld te volstaan met een waarschuwing. In het advies wordt voorgesteld het bezwaar gegrond te verklaren en daarbij af te wijken van de eindconclusie van de dienst tot het geven van een waarschuwing aan appellante. Daarbij heeft de commissie overwogen dat appellante volgens de uitnodigingsbrief voor het gesprek op 11 januari 2007 contact mocht opnemen wanneer zij niet op dat gesprek kon verschijnen en dat de dienst geen beleid heeft waaruit iemand kan afleiden welke reden van afzeggen van een afspraak voor de dienst onacceptabel is.
6.2. Naar het oordeel van de Raad berust de stelling van appellante dat met het besluit van 17 december 2008 door het College nog steeds wordt volgehouden dat zij zonder geldige reden niet is verschenen op het intakegesprek van 11 januari 2007, op een onjuiste lezing van dat besluit. In het besluit wordt immers met zoveel woorden overwogen dat het advies van de commissie, zoals in 5.2 weergegeven, wordt overgenomen. Ook overigens blijkt uit de motivering van het besluit van 17 december 2008 niet dat appellante ten aanzien van het niet nakomen van de afspraak nog een verwijt wordt gemaakt. Bovendien merkt de Raad op dat het College in het verweerschrift heeft erkend dat sprake was van een verplaatsing van de afspraak en niet van een enkel afzeggen daarvan. In dat verband stelt de Raad vast dat het besluit van 15 januari 2007 geheel is herroepen en dat het College, in afwijking van het dienstrapport, aan appellante geen waarschuwing heeft opgelegd.
6.3. De Raad komt tot de conclusie dat het beroep voor zover dat geacht wordt te zijn gericht tegen het besluit van 17 december 2008 ongegrond dient te worden verklaard.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 17 december 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en J.F. Bandringa als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2009.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.