ECLI:NL:CRVB:2009:BK4267
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van kinderbijslag en de voorwaarden voor terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die kinderbijslag had aangevraagd voor zijn kinderen. De kinderen verbleven sinds december 2002 zonder verblijfstitel in Nederland en waren in 2005 naar Bolivia teruggekeerd. Appellant had op 11 september 2006 kinderbijslag aangevraagd, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) had hem medegedeeld dat zijn recht op kinderbijslag pas met ingang van het derde kwartaal van 2005 was beoordeeld. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde zijn bezwaar ongegrond, omdat er geen sprake was van een bijzonder geval dat een terugwerkende kracht van meer dan een jaar rechtvaardigde.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij niet goed was geïnformeerd door de Belastingdienst en de vakbond, die hem hadden verteld dat kinderen zonder verblijfstitel geen recht hadden op kinderbijslag. Hierdoor was hij bang om verder te informeren. De Raad oordeelde echter dat appellant zelf bij de Svb had moeten informeren naar zijn aanspraken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat de onbekendheid van appellant met zijn wettelijke aanspraken niet verschoonbaar was. De rechtbank had vastgesteld dat appellant niet tijdig een aanvraag had ingediend en dat zijn bezorgdheid over zijn vrouw en kinderen geen bijzonder geval opleverde.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de Svb niet bevoegd was om de kinderbijslag met een verdergaande terugwerkende kracht toe te kennen dan een jaar. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige informatie en het zelf informeren bij de juiste instanties over wettelijke aanspraken.