[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 6 februari 2009, 08/128
(hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 20 november 2009
Namens appellante stelde mr. I. Winia van SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep in.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 23 oktober 2009, waar het Uwv zich liet vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard en appellante zich liet vertegenwoordigen door mr. Winia.
1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 11 december 2007 ter uitvoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij handhaaft het Uwv zijn besluit van 25 september 2007. Bij dat besluit stelde het Uwv vast dat appellante met ingang van 26 september 2007 recht heeft op een WGA-uitkering.
2. De rechtbank volgt in de aangevallen uitspraak haar deskundige de longarts A. Lukker dat de conditie van appellante kan verbeteren als zij er in slaagt te stoppen met roken en concludeert daaruit dat niet is voldaan aan de voorwaarden om te spreken van duurzame arbeidsongeschiktheid.
3. Appellante handhaaft in hoger beroep haar standpunt dat zij duurzaam arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat zij recht heeft op een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad stelt vast dat het geschil tussen partijen uitsluitend de vraag betreft of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante duurzaam is in de zin van artikel 4 van de Wet WIA.
4.2. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3. De Raad oordeelde in zijn uitspraak van 4 februari 2009, LJN BH1896, dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.1. De deskundige Lukker schreef in zijn rapport van 8 september 2008:
“Ik denk zeker dat de prestatie van patiënte verbeterd kan worden als ze haar nicotine abusus volledig staakt en als er een klinische longrevaliderende behandeling gaat geschieden.”
4.4.2. Naar aanleiding van de tegenwerping van appellante dat zij lijdt aan een progressieve aandoening, dat een eerdere poliklinische behandeling geen verbetering bracht in haar conditie en dat zij er wel in slaagde minder te roken, maar dat het haar niet lukte om het roken geheel achterwege te laten, antwoordde de deskundige Lukker op vragen van de rechtbank:
“Mijns inziens is er wel degelijk verbetering te verwachten, en wel om de volgende redenen. (..) Met name een longrevalidatie zal zeker een conditie verbeterende situatie geven, zodat na enige maanden toch een duidelijke verbetering van haar functioneren te verwachten valt. Daarnaast is het belangrijk dat patiënte haar nicotine abusus staakt, om verdere verslechtering en nieuwe exacerbaties van haar longlijden zoveel mogelijk te voorkomen.
(Het) betreft een chronische ziekte. Inderdaad betekent dit dat patiënte lijdt aan een chronisch obstructief longfunctieverlies. Indien patiënte het lukt om haar nicotine abusus te staken, dan is het zeer wel mogelijk dat er een stabiel longfunctieverlies blijft en progressie van de ziekte uitblijft.
(..) Patiënte heeft een poliklinische longrevaliderende behandeling gehad, waarbij geen nicotine abstinentie. Het feit dat patiënte aan deze (..) behandeling heeft deelgenomen, zonder dat zij in staat is geweest haar nicotine abusus te staken, betekent dat een belangrijk onderdeel van de longrevalidatie behandeling niet geslaagd is. (..) Derhalve pleit ik voor een klinische revaliderende behandeling waarbij nicotine abstinentie op de voorgrond staat en revalidatie om haar conditie, met name die van de ademhalingsspieren, te verbeteren.”
4.5.1. Hiermee geeft de deskundige een heldere en overtuigend onderbouwde inschatting van de kans op herstel op basis van de te verwachten concrete resultaten bij het ondergaan van een voor appellante toegankelijke medische behandeling.
4.5.2. Er is geen reden waarom de rechtbank dit oordeel van haar deskundige niet kon volgen.
4.5.3. De rechtbank heeft aan dat oordeel de juiste conclusie verbonden wat betreft het ontbreken van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van appellante.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2009.