[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 24 januari 2008, 07/704 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 november 2009
Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met een brief van 7 oktober 2009 heeft appellante informatie ingebracht van de behandelende internist H. Ahol en zenuwarts H. Snoeij van 19 augustus 2009 respectievelijk 31 juli 2009.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2009, waar appellante niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van den Brink.
1. De Raad verwijst voor de in dit geding relevante feiten naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
2.1. Bij besluit van 5 oktober 2006 heeft het Uwv het op 7 maart 2006 gedateerde verzoek van appellante om een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen, nu zij met ingang van 29 juni 2001 voor minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
2.2. Het tegen dat besluit gerichte bezwaar is bij besluit van 28 maart 2007 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard, in die zin dat per 7 maart 2005 alsnog een Wajong-uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Hieraan ligt mede ten grondslag, naar aanleiding van de brief van internist R.J. Robijn van 13 november 2006 en het dagverhaal van appellante, de vastgestelde urenbeperking op grond waarvan bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft aangescherpt.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest en is ook anderszins niet gebleken dat de beperkingen van appellante op de datum in geding niet juist zijn vastgesteld, zodat het beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft daarbij laten wegen dat bezwaarverzekeringsarts Fokke de informatie van Robijn heeft betrokken bij zijn oordeelsvorming. Voorts heeft appellante geen aanvullende medische informatie overgelegd waaruit naar voren komt dat de informatie van Robijn geen juist beeld geeft van haar medische situatie in 2005. Dat appellante sindsdien meer beperkingen zou ondervinden, heeft geen invloed op de thans aan de orde zijnde beoordeling.
4. In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat zij, gelet op haar klachtenbeeld en het daaruit voorvloeiende sterk verminderde energieniveau, niet tot loonvormende arbeid in staat is. Voorts is de informatie van Robijn in onvoldoende mate vertaald naar beperkingen in de FML, aldus appellante. Appellante heeft verzocht om een onderzoek door een door de Raad gekozen internist.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Gelet op de medische grondslag van het bestreden besluit onderschrijft de Raad de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. De Raad ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de FML een onjuiste weergave biedt van appellantes mogelijkheden. De informatie van Ahol en Snoeij is niet te herleiden naar de datum in geding.
5.2. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding voor een onderzoek door een deskundige.
5.3. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, te weten verkoper groothandel (Sbc-code 317012), schadecorrespondent (Sbc-code 516080) en operator chemische en kunststofverwerkende industrie (Sbc-code 271122), gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2009.