ECLI:NL:CRVB:2009:BK4035

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-506 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van aanvullende beurs en de toepassing van de hardheidsclausule in het kader van de Wsf 2000

In deze zaak gaat het om de toekenning van een aanvullende beurs aan appellante, die een aanvraag had ingediend op 1 april 2008. De IB-Groep had haar aanvankelijk een aanvullende beurs toegekend per 1 april 2008, maar appellante stelde dat zij recht had op een aanvullende beurs met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2005. De rechtbank Groningen had eerder geoordeeld dat de IB-Groep terecht had geweigerd om de beurs met terugwerkende kracht toe te kennen, omdat artikel 3.21 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) dit niet toestaat. Appellante voerde aan dat zij op basis van onjuiste informatie op de website van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) niet eerder een aanvullende beurs had aangevraagd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij recht had op een aanvullende beurs per 1 september 2005. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om bewijs te leveren voor haar stelling dat de IB-Groep haar op het verkeerde been had gezet. De Raad concludeerde dat de IB-Groep geen aanleiding had om de hardheidsclausule toe te passen, omdat de wet in dit geval niet met terugwerkende kracht kon worden toegepast. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

09/506 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 12 december 2008, 08/773 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
Datum uitspraak: 20 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.W. Hennemann. Voor de IB-Groep is verschenen drs. P.W.S. Slagter.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Op 1 april 2008 heeft appellante een aanvraag ingediend om toekenning per 1 april 2008 van een aanvullende beurs naast de eerder en per eerdere datum toegekende basisbeurs, OV studentenkaart en lening.
1.2. Nadat appellante de voor de berekening van de hoogte van de (bij besluit van 12 april 2008 per 1 april 2008 pro forma voorlopig op nihil gestelde) aanvullende beurs benodigde gegevens over haar ouders had verstrekt, heeft de IB-Groep bij besluit van 7 juni 2008 aan haar per 1 april 2008 een aanvullende beurs ter hoogte van € 86,61 per maand toegekend. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt, van mening dat dat bedrag te laag is gesteld en voorts dat aan haar reeds bij aanvang van haar studie op 1 september 2005, per welke datum aan haar bij besluit van 8 juli 2005 een basisbeurs en een OV-kaart is toegekend, een aanvullende beurs toekwam. Zij heeft destijds niet ook een aanvullende beurs aangevraagd, omdat uit de rekenprogramma’s op de website van de Informatie Beheer Groep naar voren kwam dat zij daarop geen recht had. Nader is haar gebleken dat die rekenprogramma’s niet juist waren en dat zij per 1 september 2005 wèl recht op een aanvullende beurs had.
1.3. Bij besluiten van 11 en 25 juli 2008 heeft de IB-Groep het bedrag van de aanvullende beurs per 1 april 2008 verhoogd naar het door appellante verlangde niveau en aangenomen dat daarmee aan dat deel van het bezwaar van appellante is tegemoet gekomen, zodat haar bezwaar alleen nog de ingangsdatum geldt.
1.4. Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft de IB-Groep het bezwaarschrift van appellante tegen het besluit van 7 juni 2008 wat de door appellante verlangde ingangsdatum 1 september 2005 betreft ongegrond verklaard onder overweging dat ingevolge artikel 3.21 van de Wsf 2000 een aanvullende beurs niet met terugwerkende kracht wordt toegekend.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 7 augustus 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.2. Niet de hoogte van de per 1 april 2008 toegekende aanvullende beurs is in geding, doch slechts de ingangsdatum daarvan. Appellante heeft niet onderbouwd dat, zou zij eerder een aanvullende beurs hebben aangevraagd, zij daarvoor in aanmerking zou zijn gekomen. Haar enkele stelling dat er destijds een onjuist rekenprogramma op de website van de Informatie Beheer Groep heeft gestaan, is daarvoor onvoldoende. Aangezien bij artikel 3.21 van de Wsf 2000 is bepaald dat geen studiefinanciering wordt toegekend voor een periode die is gelegen voor de datum van de aanvraag, kan appellante zich alleen nog beroepen op de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 11.5 van de Wsf 2000. Daarbij is bepaald dat de Informatie Beheer Groep de wet buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken ingeval toepassing of afwijking daarvan, gelet op het belang dat die wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van over-wegende aard. Die bepaling biedt niet de mogelijkheid om een uitzondering te maken op een in de Wsf 2000 opgenomen (wettelijke) bepaling, indien de onverkorte toepassing van die bepaling in het concrete geval in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet. In hetgeen appellante heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de IB-Groep niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule. Onbekendheid met of onjuiste interpretatie van de geldende regelgeving ten aanzien van studiefinanciering dient voor risico en rekening van appellante te blijven, aldus tot slot de rechtbank.
3. In hoger beroep heeft appellante in essentie herhaald hetgeen zij in beroep bij de rechtbank had aangevoerd en tevens gevraagd om vergoeding van de kosten die zij heeft moeten maken als gevolg van het van 1 september 2005 tot 1 april 2008 niet hebben gehad van een aanvullende beurs. Dat zij die kosten heeft moeten maken, ligt niet voor de hand, immers, indien de website van de Informatie Beheer Groep destijds de juiste informatie zou hebben bevat, dan zou zij destijds per 1 september 2005 tevens een aanvullende beurs hebben aangevraagd en toegekend gekregen. Daaruit volgt a contrario dat die website destijds niet de juiste informatie heeft bevat om voor een aanvullende beurs in aanmerking te komen. Voorts heeft zij gesteld dat uit de bij haar hoger beroepschrift gevoegde stukken blijkt dat zij op grond van het rekenprogramma zoals dat inmiddels op de website van de Informatie Beheer Groep staat in 2005 voor een aanvullende beurs in aanmerking zou zijn gekomen en dat daarmee de benodigde onderbouwing voor toepassing van de hardheidsclausule is gegeven. Tevens heeft appellante gesteld dat het op de weg van de IB-Groep lag om aan te geven welke informatie over de criteria om in aanmerking te komen voor een aanvullende beurs destijds op haar website stond en wanneer alsook op welke wijze die informatie sedertdien is aangepast.
4. De IB-Groep heeft zich in verweer geschaard achter de aangevallen uitspraak en benadrukt dat haar niet is gebleken dat destijds op de website en/of in de brochures van de Informatie Beheer Groep verkeerde informatie vermeld heeft gestaan over mogelijk recht op een aanvullende beurs en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat toen wel het geval is geweest.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad deelt het oordeel en de overwegingen van de rechtbank ook en met name wat de hardheidsclausule betreft. Daarbij heeft de Raad nog het volgende in aanmerking genomen.
5.3. Aangezien appellante in beroep alleen de ingangsdatum van de aanvullende beurs aan de orde heeft gesteld, heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat de omvang van het geding in beroep daartoe is beperkt. Buiten de omvang van het geding in hoger beroep valt dan ook dat bij het besluit op bezwaar niet meer een besluit is genomen over het bezwaar van appellante tegen de (inmiddels naar het door appellante verlangde niveau opgetrokken) hoogte van de aanvullende beurs.
5.4. Aangezien appellante op 1 april 2008 per die datum, dus niet met terugwerkende kracht, een aanvullende beurs heeft aangevraagd en appellante bij het primaire besluit wat de ingangsdatum betreft geheel in overeenstemming met die aanvraag heeft beslist, had de IB-Groep bij het besluit op bezwaar dat bezwaar van appellante eigenlijk ongegrond moeten verklaren. Uit de stukken valt evenwel af te leiden dat de IB-Groep dat bezwaarschrift heeft opgevat als een tot het alsnog per 1 september 2005 toekennen van een aanvullende beurs strekkende aanvraag. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat studiefinanciering ingevolge artikel 3.1 van de Wsf 2000 bestaat uit verschillende componenten die per component moeten worden aangevraagd, is terecht overwogen dat het dwingendrechtelijk bepaalde bij artikel 3.21, tweede lid, van de Wsf 2000 in dit geval in de weg staat aan het toekennen van een aanvullende beurs per een vóór 1 april 2008 gelegen datum.
5.5. Appellante heeft gesteld, maar de IB-Groep heeft ontkend, dat de website en/of voorlichtingsbrochures van de Informatie Beheer Groep ten tijde van de door haar (in juni 2005) ingediende aanvraag om een basisbeurs en een OV-studentenkaart dusdanige informatie bevatte dat zij op grond daarvan op het verkeerde been is komen te staan en de - achteraf onjuist gebleken - conclusie heeft getrokken dat zij toen (per 1 september 2005) niet voor een aanvullende beurs in aanmerking kwam. Die stelling kan niet worden gehonoreerd, aangezien appellante geen enkel stuk ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd. Het lag toch in de eerste plaats op haar weg om die stelling te onderbouwen, althans, een begin van bewijs te leveren op grond waarvan kan worden toegekomen aan de vraag of het in de rede ligt om van de IB-Groep te verlangen dat zij aantoont dat die informatie aanvragers van een of meer andere componenten van studiefinanciering wat de mogelijkheden ter verkrijging daarvan betreft niet op het verkeerde been heeft gezet. Dat zij voor een aanvullende beurs op basis van de door haar op 1 april 2008 ingediende aanvraag per die datum wèl in aanmerking kwam, is sowieso onvoldoende om te dienen als bewijs dat haar evenvermelde stelling juist is. De door haar ontvouwde a contrario-redenering is evenzeer onvoldoende. Gelijk de rechtbank heeft overwogen, bestond er voor de IB-Groep dan ook geen aanleiding om te dien aanzien met gebruikmaking van de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 neergelegde hardheidsclausule de wet buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken.
6. Gelet op het vorenstaande faalt het hoger beroep van appellante. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Datzelfde geldt voor het door appellante in hoger beroep ingediende (ongespecificeerde) verzoek om schadevergoeding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.E. van Rooij.
IvR