op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Leeuwarden van 12 januari 2009, 03/1347 en 04/1056 (hierna: de aangevallen uitspraak I respectievelijk de aangevallen uitspraak II),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 20 november 2009
In beide zaken heeft mr. E. van Wolde, advocaat te Groningen, namens appellant hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2009. Met bericht van afwezigheid is appellant niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen.
1. De feiten die in de aangevallen uitspraken zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen derhalve voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming.
2. Bij besluit van 9 oktober 2002 heeft het Uwv aan appellant met ingang van
5 september 2002 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Bij gelegenheid van de zogenoemde eerstejaars herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 28 juli 2003 aan appellant medegedeeld dat zijn recht op uitkering ongewijzigd moet worden vastgesteld op 35 tot 45%.
3. Bij beslissingen op bezwaar van 30 oktober 2003 en 12 augustus 2004 (de bestreden besluiten) heeft het Uwv de voornoemde besluiten gehandhaafd.
4.1. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.
4.2. Wat betreft de medische kant van de schatting heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen van het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de rapportage van de door haar als deskundige benoemde internist prof. dr. R.O.B. Gans, die appellants belastbaarheid niet anders heeft ingeschat. Gelet op het feit dat de schattingen eerst door middel van een nader arbeidskundig rapport zijn voorzien van een deugdelijke motivering en toelichting, heeft de rechtbank de bestreden besluiten vernietigd. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten.
5. In het aanvullend hoger beroepschrift heeft appellants gemachtigde in grote lijnen zijn reeds eerder naar voren gebrachte grieven herhaald. Medisch acht appellant zich nog altijd meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen en arbeidskundig meent hij dat de voorgehouden functies niet passend zijn. Voorts is melding gemaakt van het feit dat vanaf 15 juli 2004 (wel) een volledige WAO-uitkering is toegekend. Tenslotte heeft appellant gewezen op de lange duur van de procedure. In dit kader is een beroep gedaan op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en is de Raad verzocht om toekenning van schadevergoeding.
6. De Raad oordeelt dat hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht in vergelijking met de gronden in beroep geen nieuwe gezichtspunten bevat. De Raad schaart zich achter de overwegingen van de rechtbank, waaruit volgt dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
7.1. De vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van appellant gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van appellant.
7.2. Vanaf de ontvangst door het Uwv van de bezwaarschriften op 31 oktober 2002 en 8 augustus 2003 tot de datum van deze uitspraak zijn ruim 7 jaar, respectievelijk 6 jaar en 2 maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van beide bezwaarschriften door het Uwv 12 maanden geduurd, heeft de behandeling van het beroep bij de rechtbank vanaf de ontvangst van de beroepschriften op 3 december 2003 en 21 september 2004 tot de uitspraken op 12 januari 2009 ruim 6 jaar respectievelijk ruim 5 jaar geduurd en heeft de behandeling van het hoger beroep vanaf de ontvangst van de (voorlopig) hoger beroepschriften op 24 februari 2009 tot deze uitspraak minder dan een jaar geduurd. Aan deze vaststelling kan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn is geschonden in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase.
7.3. De Raad verbindt hieraan de gevolgtrekking dat in deze procedures, met - voor zover nodig - verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moet worden beslist omtrent appellants verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. Dit geeft aanleiding om het onderzoek te heropenen. Met - eveneens - verdragsconforme toepassing van artikel 8:26 van de Awb merkt de Raad daarbij de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie) aan als partij in die procedure.
7.4. De door appellant opgeworpen stelling dat, nu het gaat om afzonderlijke procedures, de mogelijke termijnoverschrijdingen in beide procedures onafhankelijk van elkaar ten volle in de berekeningen zullen moeten worden betrokken, zal de Raad na heropening van het onderzoek beoordelen. Het Uwv heeft zich ter zitting tegen dat uitgangspunt van appellant verzet.
8. Beslist wordt als hierna in rubriek III staat aangegeven.
9. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken;
Bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder nummers 09/6090 BESLU, 09/6091 BESLU, 09/6092 BESLU en 09/6093 BESLU ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding in verband met mogelijke overschrijding van de redelijke termijn en merkt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie) aan als partij in die procedure.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.