op de hoger beroepen van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Zuid (hierna: korpsbeheerder), en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 oktober 2008, 07/833 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 5 november 2009
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2009. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.G. in de Braekt, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.P.C.W. Tummers en F.J.H. Gunther, beiden werkzaam bij de politieregio Limburg-Zuid (hierna: politieregio).
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was oorspronkelijk in de politieregio werkzaam in de [naam functie]. De functie was gewaardeerd op schaal 8 van het Besluit bezoldiging politie. Vanaf 1994 heeft betrokkene de functie van projectleider observatieteam vervuld bij het bureau [naam bureau].
1.2. De korpsbeheerder heeft bij het zogenoemde traject Actualiseren van functiebeschrij-vingen nog eenmaal, naar de peildatum 1 januari 2002, toepassing gegeven aan de Uitvoeringsregeling functie-onderhoud Politie Limburg Zuid van 1995 (hierna: Uitvoeringsregeling). In dat kader is bij besluit van 14 juli 2003 de functiebeschrijving van betrokkene vastgesteld. Beschreven is de functie van projectleider observatieteam. Deze vastgestelde functiebeschrijving is aan betrokkene toegezonden met een begeleidende brief van 1 augustus 2003, waarin is opgemerkt dat de waardering van de functie niet verandert omdat de essentie van het samenstel van werkzaamheden zoals beschreven in de geactualiseerde functiebeschrijving niet substantieel afwijkend is van de organieke functiebeschrijving.
1.3. De korpsbeheerder heeft bij besluit van 17 september 2004 de functiebeschrijving, behoudens aanvulling van de hoofdtaak ‘Overige taken’ met het taakelement: ‘Optreden als docent bij observatieopleidingen’, ongewijzigd gehandhaafd en geen aanleiding gezien de aldus beschreven functie opnieuw te waarderen.
1.4. De rechtbank heeft bij uitspraak van 22 juli 2005 het beroep van betrokkene gegrond verklaard voor zover betrokkene is ontvangen in zijn bezwaar tegen de weergave van de niveaubepalende elementen, in zoverre het besluit van 17 september 2004 vernietigd en
betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar op dit punt. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard.
1.5. De Raad heeft in zijn uitspraak van 19 april 2007 (LJN BA4316) geoordeeld dat op grond van de Uitvoeringsregeling de individuele functie van de ambtenaar beschreven moet worden, en dat het werkzaam zijn in een andere omgeving (van het bureau [naam bureau]) in de functiebeschrijving tot uitdrukking moet komen. De Raad heeft de uitspraak van 22 juli 2005 vernietigd voor zover het beroep van betrokkene ongegrond is verklaard, en in zoverre het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd met de opdracht aan de korpsbeheerder om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Voor het overige is de uitspraak van 22 juli 2005 bevestigd.
1.6. Bij het thans bestreden besluit van 31 mei 2007 heeft de korpsbeheerder het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard en de functiebeschrijving aangepast, in die zin dat in de kop van de functiebeschrijving onder ‘Afdeling’ ‘Bureau IOE’ is vervangen door ‘Bureau [naam bureau]’ en dat aan de hoofdtaak ‘Overige taken’ het taakelement ‘Optreden als docent bij observatieopleidingen’ is toegevoegd.
1.7. Op initiatief van de rechtbank hebben partijen ingestemd met mediation. In dat kader is op 5 maart 2008 overeenstemming bereikt over het aanpassen van de functiebeschrij-ving op een tweetal punten. In de hoofdtaak ‘Operationele leiding’ is ‘Dagelijkse leiding over een sectie observatierechercheurs, circa 10’ vervangen door ‘Dagelijkse leiding over een sectie tactische rechercheurs, die ingezet worden voor observatiewerkzaamheden’ en in de hoofdtaak ‘Overige taken’ is ‘Optreden als docent bij observatie-opleidingen’ vervangen door ‘Optreden als docent/coördinator bij functiegerichte opleidingen, waaronder het opleiden van tactische rechercheurs en behoeve van observatie-activiteiten’.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geconstateerd dat het bestaan van een individuele functiebeschrijving van betrokkene kan worden aangenomen op basis van de combinatie van de referentiefunctiebeschrijving van projectleider observatieteam met de aanvullende opmerkingen in het tijdens beroep door de korpsbeheerder ingediende verweerschrift, die gebaseerd zijn op de vaststellingsovereenkomst van 5 maart 2008. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpsbeheerder daarmee voldaan aan de opdracht van de Raad. Verder heeft de rechtbank opgemerkt dat partijen van mening verschillen over andere onderdelen van de functiebeschrijving en dat de rechterlijke toetsing beperkt is, omdat de invulling van de functiebeschrijving een bevoegdheid is van het bevoegd gezag. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die onderdelen overigens niet meer aan de orde, omdat het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank voor het overige faalde. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad (CRvB 10 juli 2008, LJN BD8140) heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat niet is gebleken dat de korpsbeheerder de vastgestelde individuele functiebeschrijving daadwerkelijk heeft
gewaardeerd. Deze overweging heeft in zoverre geleid tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van het bestreden besluit (onderdeel 1), de opdracht binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene te nemen (onderdeel 3), een veroordeling in de proceskosten (onderdeel 4) en de opdracht het in beroep betaalde griffierecht te vergoeden (onderdeel 5).
3. Het hoger beroep van de korpsbeheerder richt zich tegen het oordeel van de rechtbank over de waardering van de functie en tegen de onderdelen 1, 3, 4 en 5 van het dictum van de aangevallen uitspraak. Volgens de korpsbeheerder is de rechtbank in dit opzicht buiten de omvang van het geding getreden.
Betrokkene heeft in hoger beroep betwist dat met de aanpassingen van de functie-beschrijving voldaan is aan de opdracht van de Raad, gegeven bij de uitspraak van 19 april 2007, en uiteengezet op welke onderdelen de functiebeschrijving moet worden aangevuld dan wel gewijzigd.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
5. Het hoger beroep van de korpsbeheerder.
5.1. Met de korpsbeheerder is de Raad van oordeel dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak buiten de door artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven omvang van het geding is getreden. Het bestreden besluit bevat geen beslissing over een bezwaar van betrokkene tegen de weigering de functie opnieuw te waarderen, maar slechts een beslissing over het bezwaar van betrokkene tegen de vastgestelde functiebeschrijving en behoefde ook geen andere beslissing in te houden, gelet op de in 1.5 weergegeven opdracht van de Raad in zijn uitspraak van 19 april 2007. Volledigheidshalve voegt de Raad hieraan toe dat de korpsbeheerder zich zonder meer gehouden acht de functie te waarderen op het moment dat de functiebeschrijving definitief vast staat.
5.2. Het hoger beroep van de korpsbeheerder slaagt en de aangevallen uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
6. Het hoger beroep van betrokkene.
6.1. De Raad merkt allereerst op de rechtbank niet te kunnen volgen in haar opvatting dat de rechterlijke toetsing beperkt is, omdat de invulling van de functiebeschrijving een bevoegdheid is van het bevoegd gezag. De Raad verwijst hierbij naar zijn vaste rechtspraak dat de rechter de juistheid van een functiebeschrijving volledig dient te toetsen (CRvB 1 juli 1999, LJN AA8646, TAR 1999, 125 en JB 1999/231). De Raad volgt de rechtbank evenmin in haar standpunt dat andere onderdelen van de functie-beschrijving dan de onderdelen waarop de functiebeschrijving is aangepast, niet aan de
orde zijn omdat het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 juli 2005 faalde. De Raad heeft in zijn uitspraak van 19 april 2007 overwogen dat op grond van de Uitvoeringsregeling de individuele functie van betrokkene moet worden beschreven en dat in die functiebeschrijving dus ook het structureel werkzaam zijn in de omgeving van het bureau [naam bureau] tot uitdrukking moet komen. Het structureel werkzaam zijn in de omgeving van het bureau [naam bureau] kan in beginsel op elk onderdeel van de beschrijving van de individuele functie van betrokkene tot uitdrukking komen en de Raad heeft in zijn uitspraak van 19 april 2007 geen oordeel gegeven over onderdelen van de functiebeschrij-ving, met uitzondering van de niveaubepalende elementen. De niet-ontvankelijk-verklaring van het bezwaar van betrokkene tegen die elementen heeft de Raad bevestigd.
6.2. Met de korpsbeheerder en op de door hem in het verweerschrift en nader ter zitting aangegeven gronden is de Raad van oordeel dat de door betrokkene genoemde taak-onderdelen, die hij opgenomen wil zien in zijn functiebeschrijving, zijn terug te vinden in de diverse onderdelen van de ‘Functie-inhoud’. De Raad is verder van oordeel dat de beschrijving van de ‘Bezwarende werkomstandigheden’ geen aanpassing behoeft, omdat de bezwarende werkomstandigheden afdoende zijn omschreven. De door betrokkene gewenste aanpassingen hebben in dit verband geen meerwaarde.
In hoger beroep heeft betrokkene aangevoerd dat een aantal taakelementen uit de te onderscheiden functiebeschrijvingen van de functies coördinator uitvoering OT en coördinator uitvoering bij het Bureau IOE in zijn functiebeschrijving opgenomen dienen te worden. Met de korpsbeheerder is de Raad van oordeel dat deze voor het eerst in hoger beroep opgevoerde taakelementen niet in de functiebeschrijving opgenomen hoeven te worden, omdat het karakter van het nemen van een besluit tot functiebeschrijving zich daartegen verzet. In het kader van het traject tot het actualiseren van een functiebeschrij-ving zijn, zoals de korpsbeheerder heeft aangegeven, gesprekken gevoerd met en tussen betrokkene en de verantwoordelijke lijnchef over de inhoud van de functiebeschrijving. In die gesprekken zijn de thans in hoger beroep opgevoerde taakelementen nimmer ter sprake gekomen. De Raad is van oordeel dat, in de regel, eventuele vergeten taak-elementen uiterlijk in de bezwaarschriftenprocedure nog aan de orde gesteld kunnen worden.
6.4. Het hoger beroep van betrokkene slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt in zoverre, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
7. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover het beroep ongegrond is verklaard;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en M.C. Bruning en G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.