ECLI:NL:CRVB:2009:BK3710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6007 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering op basis van ongeschiktheid tot werken bij aanvang van de verzekering

In deze zaak gaat het om de weigering van een Ziektewet-uitkering aan betrokkene, die zich op 25 september 2006 ziekmeldde met rug- en maagklachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de eerdere beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering te weigeren, terecht is. Appellanten, de erven van betrokkene, stelden dat betrokkene bij aanvang van de verzekering niet ongeschikt was tot werken, maar de Raad volgt deze stelling niet. De Raad baseert zijn oordeel op de onderzoeksbevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen en de informatie van de adviserend geneeskundige M. Vuijk, die concludeerde dat betrokkene bij aanvang van de verzekering ongeschikt was tot werken.

De Raad overweegt dat de klachten van betrokkene, zoals weergegeven door de adviserend geneeskundige, medisch objectiveerbaar zijn en dat de rugklachten niet alleen gerelateerd zijn aan de later gediagnosticeerde maagkanker. De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts heeft geprobeerd informatie van de huisarts te verkrijgen, maar dat deze geen relevante informatie heeft overgelegd. De Raad concludeert dat de informatie van de adviserend geneeskundige en het arbeidsverleden van betrokkene voldoende aanwijzingen bieden dat hij bij aanvang van de verzekering ongeschikt tot werken was.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, waarbij de Raad geen termen aanwezig acht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 18 november 2009.

Uitspraak

08/6007 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
De erven van [Betrokkene], gewoond hebbende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 september 2008, 07/6972 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. L.S.J. de Korte, advocaat te ‘s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2009. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. De Korte. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Ritsma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Wijlen [Betrokkene] (hierna: betrokkene) heeft tot 8 augustus 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangen. Per die datum heeft hij in dienst van een uitzendbureau werkzaamheden verricht in de bloementeelt. Met ingang van
11 september 2006 heeft betrokkene in dienst van [werkgever] te [vestigingsplaats] tuinbouwwerkzaamheden verricht. Op 25 september 2006 heeft betrokkene zich voor dat werk ziekgemeld in verband met rug- en maagklachten.
1.2. Bij besluit van 13 oktober 2006 heeft het Uwv per 25 september 2006 aan betrokkene een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. Bij besluit van 9 augustus 2007 heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en de weigering van de ZW-uitkering per 25 september 2006 gehandhaafd op de grond dat betrokkene bij aanvang van de verzekering ongeschikt is tot werken.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Geoordeeld is dat sprake is van ongeschiktheid tot werken bij aanvang van de verzekering.
3. Appellanten hebben het standpunt ingenomen dat betrokkene bij aanvang van de verzekering niet ongeschikt was tot werken maar pas bij de ziekmelding van 25 september 2006. Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat betrokkene bij aanvang van de verzekering ongeschikt was tot werken. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene in 2000 werkzaamheden als tuinbouwmedewerker heeft verricht bij dezelfde werkgever als in de periode vanaf 11 september 2006 en dat destijds is gebleken dat dit werk fysiek te zwaar voor hem was. In een advies van Werkkompas van 10 mei 2005 heeft adviserend geneeskundige M. Vuijk geconstateerd dat betrokkene klachten van het bewegingsapparaat en klachten op intern gebied heeft. In het advies is vermeld dat betrokkene in 2000 weer als tuinbouwmedewerker is gaan werken maar dit werk fysiek niet aankon. De adviserend geneeskundige acht betrokkene niet in staat werk te verrichten waarin sprake is van veel of zwaar tillen, structureel bukken of langdurig achtereen lopen en staan. Zij verwacht niet dat het profiel op termijn breder zal worden. De adviserend geneeskundige heeft geconcludeerd dat betrokkene arbeidsgeschikt is voor niet zwaar rugbelastend werk. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat betrokkene het werk in de bloementeelt - waarbij hij onder meer aan de lopende band stond - heeft gestaakt omdat het te zwaar bleek te zijn. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich gebaseerd op de bevindingen tijdens de hoorzitting en bij het spreekuuronderzoek van de verzekeringsarts. De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene wegens zijn beperkingen als gevolg van de rugklachten bij aanvang van de verzekering ongeschikt was tot werken in de aanvaarde functies.
4.2. De Raad constateert op basis van de gedingstukken dat de (bezwaar)verzekeringsarts - anders dan appellanten hebben gesteld - heeft geprobeerd informatie in te winnen bij de huisarts. Deze heeft echter - ook na herhaald verzoek - geen informatie overgelegd. In beroep hebben appellanten het huisartsjournaal overgelegd. In reactie daarop heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat uit het journaal niet is op te maken dat betrokkene de huisarts veelvuldig in verband met rugklachten heeft geraadpleegd, maar dat dit niet betekent dat betrokkene niet langdurig rugklachten heeft ervaren. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is op basis van het onderzoek van de adviserend geneeskundige Vuijk voldoende aannemelijk dat betrokkene langdurig rugklachten heeft. De Raad volgt niet de stelling van appellanten dat het advies van Werkkompas bij de onderhavige beoordeling niet relevant is. De omstandigheid dat het advies van Werkkompas wat betreft onderzoeksmethoden en verslaglegging mogelijk niet voldoet aan de eisen die aan rapporten van verzekeringsartsen worden gesteld, neemt niet weg dat het advies aanwijzingen kan bevatten die relevant zijn voor de beoordeling van de geschiktheid bij aanvang van de verzekering.
4.3. Voorts kan de Raad zich niet vinden in de stelling van appellanten dat de door de adviserend geneeskundige Vuijk weergegeven klachten niet medisch objectiveerbaar zijn. Gelet op de onderzoeksbevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen, de informatie van de adviserend geneeskundige en het arbeidsverleden van betrokkene is naar het oordeel van de Raad aannemelijk dat betrokkene bij aanvang van de verzekering ongeschikt tot werken was. Aan dat oordeel doet niet af dat de verzekeringsarts op het spreekuur geen beperkingen in de beweging van de rug heeft vastgesteld.
4.4. Appellanten hebben gesteld dat betrokkene is uitgevallen met maag- en rugklachten die het gevolg zijn van maagkanker en dat niet is gebleken dat bij aanvang van de verzekering objectiveerbare beperkingen bestonden die gerelateerd waren aan maagklachten. Appellanten hebben hun standpunt onderbouwd met een rapport van 6 november 2007 van medisch adviseur R.M.E. Blanker. Deze heeft geconcludeerd dat betrokkene bij aanvang van de verzekering niet ongeschikt was tot werken. De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat betrokkene zich op 25 september 2006 heeft ziekgemeld met rugklachten en al langer belemmeringen ervoer als gevolg van de rugklachten. Hij wijst op het huisartsjournaal waarin is vermeld dat betrokkene op 25 september 2006 de huisarts heeft geraadpleegd in verband met chronische rugpijn.
In de aangevallen uitspraak is geoordeeld dat voldoende onderbouwd is dat betrokkene bij de aanvang van de verzekering wegens rugklachten ongeschikt was tot werken en dat daaraan niet afdoet dat later de diagnose maagkanker is gesteld en dat deze verantwoordelijk was voor de progressieve rugklachten.
4.5. In zijn jurisprudentie - waaronder de uitspraak van 28 november 2007, LJN BB9331 - heeft de Raad tot uitdrukking gebracht dat onder ongeschiktheid in de zin van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW wordt verstaan ongeschiktheid wegens dezelfde ziekte als de ziekte die de oorzaak was van de ongeschiktheid in verband waarmee aanspraak op ziekengeld wordt gemaakt. De Raad overweegt dat betrokkene zich per 25 september 2006 heeft ziekgemeld met onder meer rugklachten. Weliswaar is - gelet ook op het rapport van medisch adviseur Blanker - niet uitgesloten dat de rugklachten mede verband hielden met de maagkanker. Niettemin is naar het oordeel van de Raad op grond van hetgeen hiervoor is overwogen aannemelijk dat ook zonder de maagkanker sprake zou zijn geweest van zodanige rugklachten dat betrokkene al bij aanvang van de verzekering ongeschikt tot werken was. De Raad concludeert dat het Uwv bevoegd is per 25 september 2006 de ZW-uitkering te weigeren.
4.6. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het Uwv in dit geval niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen om van zijn bevoegdheid gebruik te maken.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en P.J. Jansen, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) J.M. Tason Avila.
IvR