08/7242 WAO en 08/7243 WAO
op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 6 november 2008, 07/2271 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 08/1132 (hierna: aangevallen uitspraak 2)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 november 2009
Namens appellante heeft mr. N. Strikwerda, advocaat te Utrecht, in beide gedingen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft één verweerschrift ingediend waarbij gevoegd de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts S.G. van Wageningen van 26 januari 2009.
Desgevraagd heeft het Uwv een nadere reactie van de bezwaararbeidsdeskundige G. Huisman, gedateerd 7 juli 2009, aan de Raad doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2009 waar de zaken 08/7242 WAO en 08/7243 WAO gevoegd zijn behandeld. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot en mr. M.M. de Jonge, advocaat te Utrecht. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van den Brink.
1. Appellante, geboren [in] 1959, is in mei 1994 in verband met rugklachten uitgevallen als administratief medewerkster, welke functie zij gedurende 24,75 uur per week verrichtte. In oktober 1994 werd zij geopereerd in verband met een geconstateerde hernia, maar postoperatief bleef appellante klachten houden. Na het einde van de wachttijd heeft zij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% op basis van de diagnose postlaminectomie-syndroom.
2.1. Bij besluit van 30 november 2006 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 31 januari 2007 ingetrokken, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
2.2. Bij besluit van 12 november 2007 (hierna: bestreden besluit 1) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 november 2006 door het Uwv ongegrond verklaard.
2.3. In aangevallen uitspraak 1 is het daartegen gerichte beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.1. Bij besluit van 13 november 2007 heeft het Uwv per 22 februari 2007 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante bepaald op 15 tot 25% en overwogen dat daarbij een WAO-uitkering behoort van 14%.
3.2. Het bezwaar van appellante daartegen is bij besluit van 5 juni 2008 ongegrond verklaard.
3.3. In aangevallen uitspraak 2 is het daartegen gerichte beroep van appellante ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellante in beide gedingen enkel medische grieven aangevoerd en in dat verband gesteld dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Naar de mening van appellante heeft zij gezien haar beperkingen geen benutbare mogelijkheden. Bij een eerdere beoordeling in augustus 2001 heeft de verzekeringsarts reeds aangegeven dat er sprake was van een verslechterde medische situatie ten opzichte van het onderzoek in februari 1998. Volgens appellante is haar medische situatie sedert 2001 niet verbeterd, eerder verslechterd.
Vergelijking van de zogeheten verwoording belastbaarheid van appellante van
26 april 1996 (FIS) en de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 oktober 2007, toont aan dat appellante eerst in staat werd geacht 15 minuten aaneengesloten te zitten en thans gelet op de FML ongeveer een uur. Bij dezelfde vergelijking geldt ook voor staan en lopen dat de belastbaarheid van appellante thans groter is geacht. Appellante heeft aangevoerd dat dit op onjuiste gronden is gebeurd, omdat de (bezwaar)verzekeringsarts haar klachten niet op een juiste wijze heeft overgenomen van haar behandelaars.
Ten onrechte heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat het bezwaarschrift geen nieuwe medische feiten bevat. Als nieuwe feiten heeft appellante vermeld dat er sprake is van een hardnekkig tendomyogeen klachtenpatroon, in welk verband zij heeft gewezen op de diagnose van de neuroloog J. de Graaf in diens rapport van 25 augustus 2005, en zijn opmerking dat er sprake is van een aanzienlijke mate van functiebelemmeringen. Voorts heeft appellante in dit kader naar voren gebracht dat zij een gestart re-integratietraject heeft moeten beëindigen, omdat zij daaraan door haar lichamelijke beperkingen niet kon deelnemen.
Ten slotte heeft appellante gesteld dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Zij acht zich niet in staat in een normaal dagritme haar huishouden te regelen, op een dag kan zij weinig wezenlijke activiteiten ontplooien.
5.1. In het verweerschrift heeft het Uwv gewezen op de rapportages van de arts E. Ommert van 10 oktober 2006 en van de bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke van 23 oktober 2007 en voorts naar de nadere reactie van de bezwaarverzekeringsarts Van Wageningen van 26 januari 2009. In deze reactie is de bezwaarverzekeringsarts nogmaals ingegaan op de beschikbare medische informatie en heeft geconcludeerd dat de ingebrachte rapportages geen aanleiding geven om de eerder verwoorde visie te herzien. Er zijn geen, niet eerder bekende, medische gegevens ingebracht en de bekende medisch objectieve gegevens zijn transparant, inzichtelijk en consistent weergegeven en correct vertaald in beperkingen die zijn opgenomen in de FML van 29 oktober 2007.
6. De Raad overweegt het volgende.
6.1. Gelet op de voorhanden gedingstukken is de Raad van oordeel dat de reactie van de zijde van het Uwv dient te worden onderschreven. In dit verband wijst de Raad erop dat de behandelend neuroloog De Graaf in zijn rapport van 19 januari 2006, derhalve na zijn door appellante genoemde rapport van 25 augustus 2005, heeft vastgesteld dat er sprake is van een bont klachtenpatroon en dat hij er als neuroloog “niet goed de vinger op kan leggen”. Voorts merkt deze neuroloog op dat er sprake is van een aanzienlijke mate van functiebelemmeringen in welk verband hij de huisarts heeft aangegeven dat het valt te overwegen appellante naar een revalidatiearts te verwijzen om het programma “pijn de baas” te volgen.
De Raad stelt vast dat niet is gebleken dat deze doorverwijzing heeft plaatsgevonden en dat medische informatie van een latere datum die de claim van appellante ondersteunt voor een WAO-uitkering naar een hogere mate van arbeidsongeschiktheid dan bij de bestreden besluiten aangenomen, niet door appellante is overgelegd. Het door appellante overgelegde afschrift van twee pagina’s van de - overigens niet ondertekende en niet gedateerde - eindrapportage van Agens De Werkende Kracht B.V., met daarin de conclusie dat appellante niet aan het re-integratietraject kan deelnemen door haar lichamelijke beperkingen, brengt de Raad niet tot een ander oordeel.
De neuroloog G.W.H. Mantel heeft in zijn brief aan het Uwv van 21 september 2007 evenmin relevante nieuwe medische informatie verschaft door te volstaan met het toesturen van de reeds bekende rapportages van neuroloog De Graaf van 15 juni 2005, 25 augustus 2005 en 19 januari 2006. De bezwaarverzekeringsarts Van Wageningen heeft in zijn nadere reactie van 26 januari 2009 naar aanleiding van het door appellante overgelegde huisartsjournaal het volgende opgemerkt:
“Uit het journaal van datum 09-11-06 tot 19-08-08 lees ik dat belanghebbende op 9-11-06 de huisarts consulteerde met spanningsklachten door de arbeidsgeschiktverklaring. Zij voelt zich onrechtvaardig behandeld. De klachten houden aan en verergeren door de stress. Bij onderzoek blijken spieren hypertoon. Onderzoek van hart en longen laat geen afwijkingen zien. Diverse medicijnen worden geprobeerd en door van de huisarts worden mogelijkheden benoemd richting het bewerkstelligen van ontspanning en gericht op het leren omgaan met pijn. In april ’07 geeft ze toegenomen pijnklachten vanuit de nek aan. Ze is bij de magnetiseur geweest. Een lymfeklierzwelling blijkt voorbijgaand. Spanningen, pijnklachten en paniek houden aan. Bij LO (lees: lichamelijk onderzoek) in meerdere consulten komen geen afwijkingen naar voren. Een consult bij de neuroloog wordt door de huisarts als niet zinvol ingeschat.”
De Raad heeft geen aanknopingspunt gevonden deze opmerkingen van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te moeten houden.
6.2. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante geen medische gegevens verstrekt die tot de conclusie moeten leiden dat de opgestelde FML van 29 oktober 2007 onjuist is. Hetgeen van de zijde van appellante in hoger beroep aan informatie is ingebracht, geeft de Raad geen aanknopingspunt voor twijfel aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts op dit punt. Niet valt in te zien dat het Uwv op basis van een en ander niet tot een afgewogen beslissing over de data in geding heeft kunnen komen. De Raad is van oordeel dat de desbetreffende uiteenzettingen van de zijde van het Uwv deugdelijk zijn gemotiveerd. Voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen voor appellante ziet de Raad op grond van de beschikbare informatie geen aanleiding. Met name bestaat er geen grond voor het aannemen van de door appellante gewenste urenbeperking. Reeds in zijn rapportage van 23 oktober 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts Fokke afdoende op dit punt gereageerd. Tevens blijkt uit dat rapport dat alle relevante medische informatie, waaronder die van de behandelend neuroloog, in ogenschouw is genomen en dat daarop adequaat, gemotiveerd is gereageerd door de bezwaarverzekeringsarts Fokke. Vastgesteld is door de bezwaarverzekeringsarts dat gesproken kan worden van een alleszins redelijk functionerend bewegingsapparaat, dat in de geduide functies geen zware fysieke belasting voorkomt en dat er ook geen sprake is van overschrijding van de vastgestelde belastbaarheid op functieonderdelen.
6.3. De berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 31 januari 2007 is blijkens de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 18 februari 2008 gebaseerd op de functies vertegenwoordiger (Sbc-code 516160), telefonist coördinatiecentrum (Sbc-code 515201) en verkoper groothandel (Sbc-code 317012). Per 22 februari 2007 zijn deze laatste functie en de functies schadecorrespondent (Sbc-code 516080) en administratief medewerker (beginnend; Sbc-code 315090) aan de desbetreffende berekening ten grondslag gelegd.
6.4. De Raad is gelet op hetgeen is overwogen bij 6.1 en 6.2 tot het oordeel gekomen dat de hierboven onder punt 6.3 genoemde functies in medisch opzicht terecht door het Uwv geschikt zijn geacht voor appellante. De bestreden besluiten worden in dit opzicht gedragen door een adequate en toereikende grondslag en zijn tevens tot stand gekomen op een wijze die de toetsing aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen kan doorstaan. Hetgeen appellante naar voren heeft gebracht brengt de Raad niet tot een ander oordeel. Het Uwv heeft aldus bezien terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op minder dan 15% bepaald en de uitkering ingevolge de WAO met ingang van 31 januari 2007 ingetrokken en voorts de mate van arbeidsongeschiktheid per
22 februari 2007 terecht bepaald op 15 tot 25%.
6.5. De Raad ziet geen reden tot een ander oordeel te komen dan gegeven in de aangevallen uitspraken 1 en 2, zodat deze voor bevestiging in aanmerking komen.
7. De Raad acht voorts geen termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellante.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009.