ECLI:NL:CRVB:2009:BK3381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5315 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om vergoeding voor aanschafkosten auto op medische gronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2009 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag van appellant voor een vergoeding voor de aanschafkosten van een auto. Appellant, geboren in 1939 en uitkeringsgerechtigde in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, had eerder een aanvraag ingediend die op medische gronden was afgewezen. De Raad heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat verweerster ten onrechte geen medische indicatie aanwezig heeft geacht voor de gevraagde voorziening.

De Raad hechtte grote waarde aan het rapport van psychiater H.S.R. Witte, die concludeerde dat appellant door zijn psychische klachten niet in staat is om gebruik te maken van het openbaar vervoer of een taxi. Dit rapport werd door de Raad als doorslaggevend beschouwd, ondanks tegenargumenten van de geneeskundig adviseur van verweerster, R. Loonstein, die stelde dat Witte niet over alle medische informatie beschikte. De Raad oordeelde dat verweerster onvoldoende rekening had gehouden met de ernst van appellants klachten en de medische noodzaak voor de gevraagde voorziening.

De uitspraak resulteerde in de toekenning van een vergoeding voor de kosten van de aanschaf van een auto aan appellant, evenals een veroordeling van verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.697,20. De Raad heeft ook bepaald dat verweerster het door appellant betaalde griffierecht van € 35,- moet vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische rapporten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

08/5315 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster).
Datum uitspraak: 5 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 15 augustus 2008, kenmerk BZ 47767, JZ/F70/2008 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2009. Voor appellant is daar verschenen mr. A. Bierenbroodspot, advocaat te Amsterdam, en [naam V.M. C] als medegemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1939, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Aan hem is in verband met als causaal aanvaarde psychische klachten een periodieke uitkering ingevolge de Wet toegekend. Een aanvraag in februari 1999 onder meer tot toekenning van een vergoeding voor de aanschafkosten van een auto is op medische gronden afgewezen, welk standpunt ook na bezwaar is gehandhaafd bij verweersters besluit van 30 september 1999. Het tegen dat besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van de Raad van 14 juni 2001, kenmerk 99/5489 WUV, ongegrond verklaard.
1.2. Een vervolgaanvraag in 2004 betreffende een vergoeding voor sociaal vervoer is bij besluit van oktober 2004 afgewezen op de grond dat uitsluitend de non-causale lichamelijke klachten een beperking voor het openbaar vervoer opleverden.
1.3. Op 9 januari 2008 heeft appellant bij verweerster opnieuw een aanvraag ingediend voor de aanschaf van een auto met aanpassingen. Deze aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 15 april 2008, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat voor de gevraagde voorzieningen geen medische noodzaak aanwezig is in verband met appellants met de vervolging samenhangende psychische klachten. Verweerster heeft daarbij in het bijzonder overwogen dat appellant niet voldoet aan de door verweerster bij een aanvraag met betrekking tot de aanschaf-kosten van een auto gehanteerde voorwaarden dat sprake moet zijn van een absolute beperking om gebruik te maken van het openbaar vervoer, inclusief taxi. Naar het oordeel van verweerster is appellant niet onder alle omstandigheden beperkt om gebruik te maken van een taxi. Gewezen is op het feit dat appellant nog vier jaar geleden naar behoren gebruik gemaakt heeft van een taxi.
1.4. In bezwaar en beroep heeft appellant aangevoerd dat het hem wegens zijn angst voor controleverlies onmogelijk is om gebruik te maken van de taxi. Hij kan zich niet over-geven in de macht van een vreemde taxichauffeur. Verder heeft appellant aangegeven dat deze klachten de laatste jaren zijn toegenomen; daarbij spelen zijn darmklachten een belangrijke rol. In een op verzoek van appellant verrichte psychiatrische expertise van 26 oktober 2008 heeft H.S.R. Witte uiteengezet waarom de darmklachten causaal psychogeen zijn bepaald. Deze psychiater acht op grond van de causaal aanvaarde psychoproblematiek wel een medische noodzaak voor de gevraagde voorziening op grond van een volledige beperking voor het openbare vervoer inclusief de taxi aanwezig.
2. Partijen worden in dit geding verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of appellant in staat moet worden geacht om met een taxi te reizen.
3. De Raad neemt voor zijn oordeelsvorming tot uitgangspunt het eerder genoemde rapport van psychiater H.S.R. Witte. Hieruit blijkt dat naar het oordeel van deze psychiater het voor appellant onder geen enkele omstandigheid mogelijk is van openbaar vervoer en taxi gebruik te maken. Witte concludeert dat er op grond van de causaal aanvaarde psychoproblematiek een medische noodzaak is voor de gevraagde voorziening: aanschaf van een eigen vervoermiddel. Deze psychiater heeft als onderbouwing van zijn standpunt naar voren gebracht dat appellant veel kenmerken van een PTSS heeft. Daarnaast lijdt hij aan een geïsoleerde fobie voor kleine (en donkere) ruimtes in relatie tot de oorlogssituatie met onderduik met daarbij een secundaire enuresis, een zelfs encopresis nocturna met overdag een preoccupatie met sfinctercontrole, hetgeen resulteert in een ernstige fobie voor controleverlies met name ook in relatie tot het gebruik van het openbaar vervoer en de taxi. Appellant draagt ’s nachts een luierbroek, maar acht dit overdag te schaamtevol. Vanwege appellants karakter, zijnde subassertief vanuit een minderwaardigheidscomplex, is deze problematiek niet in zijn volle omvang en intentie eerder naar voren gekomen.
3.1. In het door de geneeskundig adviseur van verweerster, de arts R. Loonstein, uitgebrachte rapport van 15 december 2008, in reactie op het voornoemde rapport van psychiater Witte, is gesteld dat Witte niet beschikt zou hebben over de medische informatie van de behandelende sector. Psychiater Witte zou de mening van appellant overgenomen hebben zonder aandacht te hebben besteed aan inconsistenties in appellants uitspraken en de meningen van de behandelende artsen.
3.2. Naar de mening van de Raad heeft verweerster aan deze door haar geneeskundig adviseur R. Loonstein uitgebrachte rapportage een te groot gewicht toegekend. De Raad hecht doorslaggevende betekenis aan het genoemde rapport van psychiater Witte dat getuigt van een zorgvuldig onderzoek. De Raad heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de stelling van appellants gemachtigde dat Witte beschikte over het dossier van appellant. Gezien de in het rapport genoemde omstandigheden had verweerster naar het oordeel van de Raad niet anders kunnen oordelen dan dat voor appellant geen reëel te achten mogelijkheden aanwezig zijn om op een normaal te achten wijze van een taxi gebruik te maken. De Raad is daarom van oordeel dat verweerster ten onrechte geen medische indicatie aanwezig heeft geacht voor de door appellant gevraagde voorziening. Het beroep moet dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
3.3. De Raad ziet aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en te bepalen dat aan appellant alsnog een vergoeding toekomt voor de kosten van aanschaf van een auto.
4. De Raad ziet ten slotte aanleiding om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van
€ 1.697,20 bestaande uit kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 644,-, reiskosten van de echtgenote van appellant als medegemachtigde, ten bedrage van € 17,90 en de kosten van het door psychiater Witte uitgebrachte rapport ten bedrage van € 1.035,30.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat aan appellant een vergoeding wordt toegekend voor de kosten van aanschaf van een auto;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1.697,20;
Bepaalt dat verweerster aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD