ECLI:NL:CRVB:2009:BK3349
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- R. Kooper
- C. van Viegen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet na gezamenlijke huishouding met zuster
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw) had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen omdat appellant op 31 mei 2006 een gezamenlijke huishouding voerde met zijn zuster. De rechtbank Rotterdam had eerder op 17 december 2008 de uitspraak gedaan dat het bezwaar van appellant tegen de afwijzing ongegrond was. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Raaijmakers, heeft in hoger beroep zijn argumenten herhaald dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen verwezen naar de eerdere uitspraak van 3 november 2009, waarin werd vastgesteld dat de gezamenlijke huishouding met de zuster op de genoemde datum bestond. De Raad heeft ook gekeken naar de vraag of er binnen zes maanden na deze datum veranderingen in de woonsituatie van appellant hebben plaatsgevonden. De gemachtigde van appellant heeft ter zitting verklaard dat er sinds 31 mei 2006 geen veranderingen zijn geweest in de woonsituatie, wat de conclusie van de Raad versterkte.
De Raad heeft uiteindelijk besloten de aangevallen uitspraak van de rechtbank te bevestigen, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om Anw-uitkering standhoudt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Schoemaker als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 3 november 2009.