ECLI:NL:CRVB:2009:BK3349

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-480 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet na gezamenlijke huishouding met zuster

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw) had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen omdat appellant op 31 mei 2006 een gezamenlijke huishouding voerde met zijn zuster. De rechtbank Rotterdam had eerder op 17 december 2008 de uitspraak gedaan dat het bezwaar van appellant tegen de afwijzing ongegrond was. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Raaijmakers, heeft in hoger beroep zijn argumenten herhaald dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen verwezen naar de eerdere uitspraak van 3 november 2009, waarin werd vastgesteld dat de gezamenlijke huishouding met de zuster op de genoemde datum bestond. De Raad heeft ook gekeken naar de vraag of er binnen zes maanden na deze datum veranderingen in de woonsituatie van appellant hebben plaatsgevonden. De gemachtigde van appellant heeft ter zitting verklaard dat er sinds 31 mei 2006 geen veranderingen zijn geweest in de woonsituatie, wat de conclusie van de Raad versterkte.

De Raad heeft uiteindelijk besloten de aangevallen uitspraak van de rechtbank te bevestigen, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om Anw-uitkering standhoudt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Schoemaker als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 3 november 2009.

Uitspraak

09/480 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 december 2008, 08/2646 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 3 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Raaijmakers, advocaat te Hoofddorp, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2009. Appellant heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Raaijmakers, voornoemd, terwijl de Svb is verschenen bij gemachtigde, mr. G.J. Oudenes, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en
omstandigheden.
1.2. De uitkering van appellant ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) is op
31 mei 2006 beëindigd, op de grond dat hij een gezamenlijke huishouding voert met
zijn zuster [naam zuster]. Die beëindiging heeft in hoger beroep stand gehouden bij uitspraak van de Raad van 3 november 2009, nrs. 07/6556 en 07/6602.
1.3. Appellant heeft op 22 november 2006 opnieuw een uitkering ingevolge de Anw
aangevraagd. Hierop is bij besluit van 3 augustus 2007 afwijzend beslist op de grond dat
appellant een gezamenlijke huishouding voert met zijn zuster.
1.4. Het bezwaar tegen het besluit van 22 november 2006 is bij besluit van 23 mei 2008
ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 23 mei 2008
ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank
gekeerd, onder herhaling van zijn argumenten waarom hij meent dat van een gezamenlijke huishouding met zijn zuster geen sprake is.
4.1. De Raad verwijst allereerst naar zijn uitspraak van 3 november 2009, voornoemd, waarin is geoordeeld dat appellant op 31 mei 2006 een gezamenlijke huishouding met zijn zuster voerde en dat daarom de beëindiging van de Anw-uitkering op die datum juist is.
4.2. Voor het onderhavige geschil is, gelet op het bepaalde in artikel 16, derde lid, van de Anw, relevant het antwoord op de vraag of aan die situatie een einde is gekomen binnen zes maanden na 31 mei 2006.
4.3. De Raad beantwoordt die vraag met de rechtbank en op grond van de daartoe door de rechtbank aangegeven feitelijke omstandigheden ontkennend. Hierbij komt nog dat ook de gemachtigde van appellant ter zitting heeft verklaard dat er sinds 31 mei 2006 geen verandering in de woonsituatie van appellant is opgetreden. Dit betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in
aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en R. Kooper en
C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2009.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) B.E. Giesen.
mm