ECLI:NL:CRVB:2009:BK3320

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2282 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten psychotherapeutische hulp en niet-ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2009 uitspraak gedaan over het beroep van appellant tegen een besluit van de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellant, geboren in 1937 en gelijkgesteld met een deelnemer aan het verzet, had in eerste instantie een declaratie voor psychotherapeutische hulp over het jaar 2005 ingediend. Deze declaratie werd aanvankelijk afgewezen op de grond dat er recht op vergoeding bestond bij zijn ziektekostenverzekeraar. Na bezwaar, waarbij appellant een verklaring van zijn verzekeraar overlegde, heeft verweerster de kosten alsnog volledig vergoed. Tijdens de zitting erkende verweerster dat er fouten waren gemaakt bij de primaire afwijzing en bood excuses aan. Appellant stelde echter dat hij immateriële schade had geleden door de procedure, die hij als kwetsend ervoer.

De Raad overwoog dat, hoewel verweerster aan het bezwaar van appellant tegemoet was gekomen, appellant geen belang had bij vernietiging van het bestreden besluit. De bezwaarprocedure is bedoeld om fouten snel te herstellen zonder tussenkomst van de rechter. Aangezien appellant geen inhoudelijk belang had bij het beroep, werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad oordeelde ook dat er geen termen waren voor een vergoeding van proceskosten, aangezien appellant in zijn bezwaar geen schade had aangegeven. De uitspraak benadrukt het belang van de bezwaarprocedure en de voorwaarden voor ontvankelijkheid van beroep in het bestuursrecht.

Uitspraak

08/2282 BPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Nieuw-Zeeland (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 5 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 10 december 2007, kenmerk BZ 2007-15, JZ/Y70/2007 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2009. Appellant is daar in persoon verschenen, terwijl verweerster zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1937, is gelijkgesteld met een deelnemer aan het verzet en als zodanig op grond van psychische invaliditeit pensioengerechtigde ingevolge de Wet. Daarnaast heeft appellant in beginsel aanspraak op vergoeding van niet elders gedekte kosten van psychotherapeutische behandeling.
1.2. Bij primair besluit van 6 maart 2007 heeft verweerster de door appellant ingediende declaratie van kosten psychotherapeutische hulp over het jaar 2005 afgewezen op de grond dat hiervoor in principe recht op vergoeding bestaat bij zijn ziektekosten-verzekeraar. Na bezwaar hiertegen, waarbij appellant een verklaring van zijn ziektekostenverzekeraar heeft overgelegd, heeft verweerster bij het bestreden besluit de gedeclareerde kosten alsnog volledig vergoed. Verweerster heeft ter zitting van de Raad erkend dat bij de primaire afwijzing van de declaratie fouten zijn gemaakt en dat op grond van de overgelegde polisgegevens meteen duidelijk had kunnen en moeten zijn dat op vergoeding elders geen aanspraak bestond, en daarvoor aan appellant ook excuses aangeboden. Bovendien heeft verweersters gemachtigde ter zitting aangeboden dat zij als vaste contactpersoon van appellant wil optreden, om fouten in de toekomst te voorkomen
1.3. In beroep heeft appellant aangevoerd dat bij het bestreden besluit weliswaar geheel aan zijn bezwaar is tegemoetgekomen, maar dat hij niettemin in beroep is gekomen omdat hij de hele procedure - onder meer omdat in zijn visie herhaaldelijk gegevens werden gevraagd die al bij verweerster aanwezig waren - als zeer kwetsend heeft ervaren. Hierdoor zijn de verzetsgerelateerde klachten weer in alle hevigheid teruggekomen zodat hij immateriële schade heeft geleden, aldus appellant.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. De Raad stelt vast, zoals appellant ook heeft erkend, dat bij het bestreden besluit geheel aan het bezwaar van appellant is tegemoetgekomen nu de ingediende declaratie alsnog volledig is vergoed. De Raad wijst erop dat de bezwaarprocedure door de wetgever mede in het leven is geroepen om bij primair besluit gemaakte fouten snel en zonder veel rompslomp (met name ook zonder tussenkomst van de rechter) te kunnen herstellen. Wat betreft de in 2005 gemaakte kosten van psychotherapeutische hulp heeft appellant dan ook geen belang bij vernietiging van het bestreden besluit. Het is op grond van de Algemene wet bestuursrecht niet mogelijk om bij het ontbreken van een inhoudelijk belang ten tijde van het instellen van beroep, uitsluitend een verzoek om schadevergoeding te beoordelen.
2.2. Verder stelt de Raad aan de hand van de gedingstukken vast dat appellant
in het kader van zijn bezwaar tegen het primaire besluit geen gewag heeft gemaakt van eventueel geleden schade, zodat het bestreden besluit over de nu in beroep door appellant gestelde schade niet gaat en ook niet hoefde te gaan.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat met het ingestelde beroep geen processueel belang van appellant is gediend, zodat dit beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD