ECLI:NL:CRVB:2009:BK3318

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-592 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verhoging van het invaliditeitspercentage van een verzetsdeelnemer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2009 uitspraak gedaan over het verzoek van appellant om verhoging van het invaliditeitspercentage. Appellant, geboren in 1922, was erkend als deelnemer aan het verzet en ontving een buitengewoon pensioen op basis van psychische en rugklachten. In februari 2006 verzocht hij om een verhoging van het invaliditeitspercentage, maar dit verzoek werd afgewezen door de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De Raad oordeelde dat de rugklachten van appellant door oefeningen waren gestabiliseerd en dat de psychische klachten, hoewel ze leidden tot verstoring van de slaap, niet in relevante mate waren toegenomen. De Raad nam ook in overweging dat appellant sociaal en maatschappelijk nog zeer actief was, ondanks zijn klachten. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om het standpunt van verweerster te weerleggen en dat het bestreden besluit in rechte kon standhouden. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

08/592 BPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 5 november 2009
I PROCESVERLOOP
Namens appellant is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 10 december 2007, kenmerk JZ/Y70/2007 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2009. Voor appellant is daar verschenen [naam H.K.], terwijl verweerster zich ter zitting heeft laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. Op verzoek van appellant is ter zitting verschenen en als getuige gehoord [bnaam getuige], wonende te [woonplaats].
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1922, is bij besluit van 20 juli 1981 door de Buitengewone Pensioenraad, rechtsvoorganger van verweerster, overeenkomstig het oordeel van de Centrale hoofdbestuurscommissie van de Stichting 1940-1945 erkend als deelnemer aan het verzet in de zin van de Wet. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat appellant - tijdens een poging om per kano uit te wijken naar Engeland - in verband met zijn verzetsactiviteiten in september 1942 door de Duitse bezetter is gearresteerd en vervolgens in verschillende concentratiekampen, waaronder het KZ Natzweiler geïnterneerd is geweest. Bij genoemd besluit is aan appellant op grond van zijn als verzetsgerelateerd aangemerkte psychische klachten en rugklachten een buitengewoon pensioen toegekend naar een mate van invaliditeit van 60% blijvend.
1.2. In februari 2006 heeft appellant verweerster verzocht om het voor de toepassing van de Wet in aanmerking te nemen invaliditeitspercentage te verhogen.Dit verzoek heeft verweerster afgewezen bij besluit van 6 juli 2006, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is, overeenkomstig uitgebracht medisch advies, overwogen - samengevat - dat de rugklachten van appellant door oefeningen in de loop der jaren zijn gestabiliseerd en niet meer dan zeer lichte beperkingen veroorzaken, terwijl de psychische klachten van appellant weliswaar leiden tot verstoring van de slaap maar dat appellant niettemin sociaal en maatschappelijk nog zeer actief is. Verder is nog in aanmerking genomen dat recent gemelde lichamelijke klachten, te weten knieklachten, beven rechterhand, slechthorendheid, longklachten, prostaatcarcinoom en obstipatie duidelijk door andere oorzaken dan het verzet zijn ontstaan.
1.3. In beroep is namens appellant uitvoerig betoogd dat appellant, gezien hetgeen hij heeft meegemaakt in verband met zijn verzet, met een percentage verzetsinvaliditeit van 60 wordt tekortgedaan. In dat verband is onder meer ook aangegeven dat de door verweerster genoemde sociale en maatschappelijke activiteiten van appellant slechts marginale betekenis hebben in het licht van de levenslang door appellant ondervonden psychische gevolgen van het door hem gepleegde verzet.
1.4. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door partijen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
2.1. Op grond van artikel 41, eerste lid, van de Wet wordt op een daartoe ingediende aanvraag een eenmaal toegekend pensioen verhoogd indien de in verband met het verzet staande invaliditeit is toegenomen. Dit betekent dat nu beoordeeld moet worden of de psychische klachten van appellant en de daarvan door hem feitelijk ondervonden beperkingen in die mate zijn toegenomen dat dit tot verhoging van het eerder vastgestelde invaliditeitspercentage had moeten leiden.
2.2. Verweersters besluit dat geen sprake is van toegenomen psychische invaliditeit is in overeenstemming met de hierover uitgebrachte adviezen van haar geneeskundig adviseurs. Deze adviezen berusten op een rapport van bij appellant verricht medisch onderzoek door één van deze adviseurs, de arts I.P.L. Koperberg, waarbij is betrokken de ontvangen informatie uit de behandelende sector. In die adviezen is onder meer aangegeven dat de psychische klachten van appellant nog immer actueel zijn, maar in gemitigeerde vorm en met name leiden tot een verstoring van de slaap. Geconstateerd is dat geen sprake is van een volledig PTSS-beeld, noch van een andere angst- of stemmingsstoornis. Verder is van betekenis geacht dat appellant zowel bij feitelijke werkzaamheden als administratief zeer actief is ten behoeve van een stichting tot behoud van oude vliegtuigen.
2.3. De Raad heeft in de voorhanden zijnde medische gegevens geen aanknopingspunt gevonden om het standpunt van verweerster voor onjuist te houden. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat in vergelijking met eerder medisch onderzoek van appellant niet is gebleken dat zijn psychische klachten in relevante mate zijn toegenomen. Verder merkt de Raad nog op dat het bij de in dit geding voorliggende vraag gaat om de waardering van de actuele door appellant in zijn huidige leven ondervonden medische beperkingen als gevolg van het verzet. Hierbij is - anders dan (de gemachtigde van) appellant kennelijk meent - ook van belang in hoeverre appellant nog in staat is tot deelname aan het maatschappelijk verkeer in brede zin.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden zodat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD