ECLI:NL:CRVB:2009:BK3194
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van AOW-pensioen op basis van huwelijkse tijdvakken en verzekeringseisen
In deze zaak heeft appellante, geboren op 1 juli 1942, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 10 juli 2008 haar beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. De Svb had op 6 december 2006 geweigerd om appellante een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen, omdat zij nooit verzekerd was geweest voor de AOW. Dit besluit werd bevestigd in een later besluit van 19 juli 2007, waarin de Svb stelde dat appellante nimmer in Nederland had gewoond of gewerkt, en dat er geen sprake was van verzekering op basis van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko.
De rechtbank oordeelde dat de tijdvakken die door de echtgenoot van appellante voor hun huwelijk waren opgebouwd, niet konden worden aangemerkt als huwelijkse tijdvakken die konden leiden tot verzekering van appellante. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 21, eerste lid, van het NMV, dat duidelijk stelt dat appellante niet verzekerd was voor de AOW, terwijl haar echtgenoot dat wel was, gedurende hun huwelijk in Marokko.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gemotiveerd herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep, onder leiding van rechter H.J. de Mooij, heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad vond geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de rechtbank en onderschreef haar overwegingen volledig. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 oktober 2009, zonder veroordeling in proceskosten.