ECLI:NL:CRVB:2009:BK3187

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2714 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep ongegrond verklaard inzake blijvende invaliditeit als gevolg van oorlogsgeweld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2009 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant die erkend wilde worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. De appellant, geboren in 1929 in Suriname, had in oktober 2004 een aanvraag ingediend voor erkenning als oorlogsgetroffene, waarbij hij gezondheidsklachten toeschreef aan zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in eerdere besluiten al als oorlogsgetroffene was erkend, maar dat zijn aanvraag voor een periodieke uitkering was afgewezen omdat er geen blijvende invaliditeit was vastgesteld.

De Raad heeft de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs G. Kho en P. Windels in overweging genomen. G. Kho concludeerde dat de psychische klachten van de appellant weliswaar waren verergerd, maar niet het niveau van blijvende invaliditeit bereikten. De lichamelijke klachten konden niet worden gerelateerd aan de vastgestelde oorlogservaringen. De Raad oordeelde dat de verweerster, de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, haar besluit op de juiste wijze had onderbouwd en dat er geen aanleiding was om dit besluit te herzien.

Uiteindelijk verklaarde de Raad het beroep van de appellant ongegrond, en er waren geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en de leden G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap, in aanwezigheid van griffier M. Lammerse.

Uitspraak

08/2714 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 5 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 11 april 2008, kenmerk BZ 8226, JZ/E70/2008, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), hierna: bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2009. Appellant is niet verschenen en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1929 in Suriname, heeft in oktober 2004 een aanvraag bij verweerster ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Appellant heeft zijn aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen in het voormalige Nederlands-Indië.
1.2. Verweerster heeft hierop in haar besluit van 10 februari 2005, bevestigd in het besluit van 13 oktober 2005, appellant aanvaard als oorlogsgetroffene op grond van internering in een republikeins kamp te Malang tijdens de Bersiap-periode. Op de aanvraag van appellant heeft verweerster echter afwijzend beslist, op de grond dat niet was gebleken dat bij appellant sprake is van blijvende invaliditeit ten gevolge van het oorlogsgeweld. Verweerster heeft overwogen dat er bij appellant sprake is van psychische klachten, bestaande uit slaapproblemen, somberheid, piekeren, angst, prikkelbaarheid en schrikreacties, maar dat deze klachten geen beperkingen opleveren in het dagelijks functioneren. Tegen het besluit van 13 oktober 2005 heeft appellant beroep ingesteld bij de Raad. Dat beroep is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Appellant heeft bij verweerster in juni 2007 een nieuwe aanvraag ingediend. In het kader van deze aanvraag heeft appellant verergering van zijn klachten en nieuwe klachten gemeld. Appellants verzoek is ter advisering voorgelegd aan de geneeskundig adviseur van verweerster, de arts G. Kho. Deze geneeskundig adviseur heeft appellant onderzocht. Verder is informatie ingewonnen bij de huisarts van appellant. De geneeskundig adviseur heeft in zijn advies te kennen gegeven dat de psychische klachten van appellant weliswaar het gevolg zijn van het oorlogsgebeuren maar dat zij niet hebben geleid tot een blijvende invaliditeit in de zin van de Wet. Volgens de geneeskundig adviseur zijn de psychische klachten van appellant ten opzichte van 2005 iets toegenomen, maar deze toegenomen klachten zijn niet zodanig dat ze hebben geleid tot beperkingen in het functioneren van appellant. Verweerster heeft in het voetspoor van haar geneeskundig adviseur afwijzend beslist bij besluit van 13 december 2007. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerster, na een medisch advies van haar genees-kundig adviseur P. Windels, arts, bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. De Raad moet de vraag beantwoorden of dit besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte stand houdt.
2.1. De Raad ziet gelet op de beschikbare medische informatie geen aanleiding om verweersters besluit onjuist te achten. Verweerster heeft na een zorgvuldig medisch onderzoek, waarbij informatie is ingewonnen bij appellants huisarts, gemotiveerd vastgesteld dat er bij appellant geen sprake is van blijvende invaliditeit als gevolg van oorlogsgeweld in de zin van de Wet. De Raad acht door de geneeskundig adviseur G. Kho genoegzaam inzichtelijk gemaakt dat er bij appellant weliswaar sprake is van verergerde psychische klachten, maar dat deze klachten niet het niveau bereiken van blijvende invaliditeit in de zin van de Wet. Ten aanzien van de lichamelijke klachten heeft deze geneeskundig adviseur geconcludeerd dat deze niet gerelateerd kunnen worden aan de vastgestelde oorlogservaringen.
2.2. De Raad is van oordeel dat verweerster haar besluit heeft kunnen baseren op de adviezen van de geneeskundig adviseurs. Appellant heeft geen medische of andere gegevens ingebracht die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
3. Gezien het vorenstaande moet het beroep van appellant ongegrond worden verklaard.
4. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.)M. Lammerse.
HD