[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 februari 2007, 06/2571 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 november 2009
Namens appellant heeft mr. M.E. Stefels, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Stefels, voornoemd. Voor het Uwv is verschenen M. Florijn.
De Raad heeft vervolgens geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmede het onderzoek is heropend.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 4 september 2009. Appellant is wederom in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Stefels. Voor het Uwv is verschenen F. Snatager.
1.1. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 11 oktober 2005 de aan appellant toegekende WAO-uitkering die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 11 december 2005 ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 22 mei 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 oktober 2005 gegrond verklaard en de WAO-uitkering van appellant per 28 juni 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.3. Aan het besluit op bezwaar liggen ten grondslag een rapportage van 29 maart 2006 en een aanvullende rapportage van 16 mei 2006 van een bezwaarverzekeringsgeneeskundige, een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
29 maart 2006 en een rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige van 26 april 2006. Appellant is in staat geacht gemiddeld ongeveer 20 uur per week (gemiddeld ongeveer vier uur per dag) de functies van machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk) (Sbc-code: 264122), produktiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code: 272043) en chauffeur bijzonder vervoer (bestel-/personenwagen) (Sbc-code: 282101) te vervullen. De functie met Sbc-code 264122 betreft feitelijk drie functies draadweefster/nadenlegster, functienummers 3489-0079-008 (één arbeidsplaats), 3489-0079-011 (twee arbeidsplaatsen) en 3489-0079-010 (één arbeidsplaats). De functie met Sbc-code 272043 betreft feitelijk twee functies coupeuse, functienummers 2272-0034-006 (één arbeidsplaats) en 2272-0034-005 (vijf arbeidsplaatsen). De functie met Sbc-code 282101 betreft feitelijk twee functies bestelautochauffeur, 6714-1046-006 (twee arbeidsplaatsen) en 6714-1046-007 (één arbeidsplaats).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 22 mei 2006 ongegrond verklaard.
3.1. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd in relatie tot de zich onder de gedingstukken bevindende informatie van de behandelend reumatologen van appellant, heeft de Raad aanleiding gezien de reumatoloog B.A. Mašek te benoemen tot deskundige voor het instellen van een onderzoek.
3.2. De reumatoloog Mašek heeft in zijn rapport van 4 juni 2009 het volgende vermeld:
“B.1 Op 28 juni 2006 werden eveneens tekenen van bovengenoemde ziekte geconstateerd door een aantal van de collegae reumatologen met tekenen van ankylose (verbening) van een groot gedeelte van de wervelkolom en de SI gewrichten, echter zonder tekenen van perifere arthritis. Uitgaande van de gegevens van de dato en de bevindingen bij het onderzoek van het bewegingsapparaat kan geconcludeerd worden dat de ziekte op dat moment vrij gevorderd was en actief was.
B.2 Met de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van betrokkene kan ik mij niet verenigen (gedingstuk 49 en gedingstuk 48). De informatie van de reumatologen A.W.R. van Kuijk van 24 maart 2006 (gedingstuk A6) en van J. van der Laken van 15 december 2005 (gedingstuk 44) heb ik gelezen en ter kennis genomen. Het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 16 mei 2006 (gedingstuk A5), 13 december 2006 (gedingstuk A24) en uiteindelijk gedingstuk I8.1 van 20 april 2007 heb ik bestudeerd.
B.3 De Functionele Mogelijkheden Lijst d.d. 28-03-2006 gedingstuk 48.2 moet naar mijn mening bijgesteld worden op 1 persoonlijk functioneren punt-7 handelingstempo: matig tot sterk beperkt voornamelijk in de ochtenduren en echter ook in de loop van de dag, 8 overige beperkingen in het persoonlijk functioneren: beperkt, moeizaam ADL, met name aankleden, verzorgen, wassen door de mobiliteitsbeperking en stijfheid en moeheid en 9 specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid: ja, start van eventueel geschikte werkzaamheden pas in de latere ochtenduren (tijd nodig om op gang te komen en oefeningen te doen). Gedingstuk 48.3 onder 3 aanpassing aan fysieke omgevingseisen, onderdeel 3 tocht: bezwaarlijk, de tocht zal zijn klachten, met name stijfheid, pijn en dus functioneren verminderen. Gedingstuk 48.5 onder 4 dynamische handelingen, onderdeel 10 buigen: beperkt, een tas van de grond oppakken indien hoger dan 50 cm (gemeten vinger-vloerafstand was 48 cm). Gedingstuk 48.6 onder 5 statische houdingen, 2 zitten tijdens het werk: sterk beperkt, kan niet meer dan één uur achterelkaar zitten zónder de houding te veranderen. Het zitten tijdens het werk slechts op een aangepaste stoel. Gedingstuk 48.7 5 statische houdingen, onderdeel 8 het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk: sterk beperkt, bepaalde houdingen zijn onmogelijk door de beperking van de rotatie, flexie en extensie. Onderdeel 6 werktijden 1 perioden van het etmaal: beperkt tot de late ochtenduren, hij heeft nachtelijke rust nodig en in de ochtend een periode van 1-2 uur om op gang te komen en zijn oefeningen te doen…
B.4 Uitgaande van de huidige situatie en de mij bekende gegevens kan ik concluderen dat betrokkene op 28 juni 2006 slechts gedeeltelijk in staat was tot het verrichten van de werkzaamheden, verbonden aan de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies.
B.5 SBC-code 272043, SBC-code 264122 en SBC-code 282101 zijn de functies waar meer gevraagd wordt van de beweeglijkheid van het axiale skelet ofwel wervelkolom dan bij het onderzoek mogelijk blijkt te zijn. Als voorbeeld noem ik in functie-nr. 2272-0034-006/ 2272-0034-005 onder 4.11.3 kortcyclisch buigen: hier wordt uitgegaan van het buigen over 90° en betrokkene zou 50 buigbewegingen per uur maken. Verder wordt hier gepraat over een compensatie door minder buigen dan 90°, te weten 30°, maar wel met een hogere frequentie, te weten 65 maal per uur. Dit is vanzelfsprekend geen compensatie indien betrokkene een beperking laat zien van 45°. Dat is echter het maximum wat betrokkene kan bereiken na veel inspanning en over een normaal functioneren kan dan niet gesproken worden. In alle functies komen torsies voor, verder hoofdfixaties en/of gedwongen houdingen van het hoofd. Die zijn slechts met veel inspanning beperkt mogelijk, waarbij echter fikse beperkingen van de cervicale wervelkolom gemeten zijn. Zouden ook tijdens het werkproces deze bereikt kunnen worden, dan met veel inspanning en ongetwijfeld volkomen storend voor de overige werkzaamheden waarvoor deze houdingen eigenlijk bedoeld zijn. Bij de functie bestelautochauffeur (SBC-code 282101) komt inladen van relatief lichte pakketjes (5 kg) voor, wat misschien een "niet-zieke rugpatiënt" wel zou kunnen verrichten. Echter deze patiënt heeft nog steeds een actief inflammatoir proces waardoor de belastbaarheid van zijn wervelkolom nog lager is. Bovendien gezien de beperkingen van de rotatie van het hoofd lijkt mij het besturen van een bestelauto een riskante klus. Zoals ik tijdens het onderzoek gezien heb, is de werkelijke beperking van de cervicale wervelkolom aan de grens van het toelaatbare om een luxe personenwagen te rijden met maximale voorzichtigheid. Zelfs met gebruik van de spiegels is het zicht naar opzij niet optimaal.”
3.3. Op het rapport van Mašek heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd met een rapportage van 17 juni 2009. Naar zijn indruk is de medische toestand van appellant sedert het opstellen van de FML verslechterd. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts naar voren gebracht dat tocht bij reumatisch lijden geen negatieve invloed heeft op de motoriek van personen met gewrichtsklachten en dat Mašek het zitten tijdens het werk verkeerd heeft geïnterpreteerd.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Allereerst overweegt de Raad dat Mašek genoegzaam heeft gemotiveerd dat zijn bevindingen ook betrekking hebben op de gezondheidstoestand van appellant op 28 juni 2006. In zoverre volgt de Raad de bezwaarverzekeringsarts niet.
4.3. Voorts overweegt de Raad dat hij uit hetgeen zijn deskundige in zijn rapport onder B.2 heeft gesteld, afleidt dat in de FML in de rubriek “Werktijden” onder het aspect “Perioden van het etmaal” (6.1) een beperking had moeten worden opgenomen in die zin dat werken in de ochtenduren dient te worden vermeden. In het licht hiervan behoefden geen verdergaande beperkingen te worden aangenomen in de rubriek “Persoonlijk functioneren”. Voorts had in de rubriek “Aanpassing aan fysieke omgevingseisen” onder het aspect “Tocht” (3.3) een beperking moeten worden opgenomen. De Raad merkt hierbij op dat hij uitgaat van de deskundigheid van Mašek op het gebied van reumatische aandoeningen. Tevens moet worden aangenomen dat appellant op het aspect “Buigen” in de rubriek “Dynamische handelingen” (4.10) verdergaand beperkt is dan in de FML is neergelegd. Mede gelet op hetgeen Mašek in zijn rapport onder B.5 heeft gesteld moet worden aangenomen dat appellant ongeveer 45 graden kan buigen in plaats van 60 graden en dat met betrekking tot de frequentie waarmee appellant tijdens het werk kan buigen (4.11), het in de FML genoemde aantal van 50 keer het maximaal haalbare is. Met betrekking tot het zitten ziet de Raad geen discrepantie tussen het door Mašek gestelde en de FML. In de FML is onder het aspect “Zitten” in de rubriek “Statische houdingen” (5.1) een beperking opgenomen, in die zin dat appellant ongeveer een uur achtereen kan zitten. Tot slot leidt de Raad uit het rapport af dat appellant op de aspecten “Het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk” (5.8) en “Specifieke voorwaarden voor statische houdingen in arbeid” (5.11) verdergaand beperkt is dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen.
4.4. Uitgaande van het vorenstaande stelt de Raad vast dat de onder Sbc-code 264122 vallende functies van draadweefster/nadenlegster en de onder Sbc-code 272043 vallende functies van coupeuse niet passend zijn voor appellant in verband met overschrijding van zijn belastbaarheid op de aspecten 5.8 en 4.11. Daar komt bij dat de functie van coupeuse met functienummer 2272-0034-005 niet passend is in verband met de werktijden en aldus er onvoldoende arbeidsplaatsen resteren om de schatting mede op deze functie te baseren. Met betrekking tot de functie van bestelautochauffeur acht de Raad geen overschrijding van de belastbaarheid van appellant aanwezig. Mašek is hierbij uitgegaan van een belastbaarheid in die functie die niet spoort met de belastbaarheid zoals weergegeven in het “resultaat functiebeoordeling”. Met betrekking tot deze functie volgt de Raad zijn deskundige dan ook niet.
4.5. Gelet op het daaromtrent bepaalde in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten volgt uit het hiervoor overwogene dat aan de schatting van appellants arbeidsmogelijkheden per 28 juni 2006 een onvoldoende aantal functies ten grondslag is gelegd.
4.6. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Tevens dient het inleidend beroep gegrond te worden verklaard en het besluit van 22 mei 2006 te worden vernietigd.
4.7. Het Uwv zal met inachtneming van het vorenstaande een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen. Daarbij dient het Uwv ook te betrekken het door appellant gedane verzoek om schadevergoeding.
5. Tot slot acht de Raad termen aanwezig het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant, bestaande uit kosten voor verleende rechtshulp, welke kosten worden begroot op € 644,- in beroep en € 805,- in hoger beroep, totaal € 1.449,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 22 mei 2006 gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 1.449,-.
Bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van € 144,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.