ECLI:NL:CRVB:2009:BK3099

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2743 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor passende arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 1994 arbeidsongeschikt is, had een WAO-uitkering die in 2006 werd herzien. De herziening was gebaseerd op een medisch en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellant duurzaam benutbare mogelijkheden had en geen urenbeperking nodig was. De rechtbank oordeelde dat de door het Uwv geselecteerde functies passend waren en dat er geen aanleiding was om de Functionele Mogelijkheden Lijst aan te passen.

Appellant stelde in hoger beroep dat er wel degelijk een urenbeperking had moeten worden aangenomen en dat de functies niet passend waren. Hij verwees naar een arbeidskundig onderzoek en een psychologisch rapport. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat er geen nieuwe medisch objectiveerbare gezichtspunten naar voren waren gekomen die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad vond dat de bezwaarverzekeringsgeneeskundige voldoende had uiteengezet dat de FML adequaat was en dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant in stressarme werkzaamheden een urenbeperking zou moeten hebben.

De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 november 2009.

Uitspraak

08/2743 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 4 april 2008, 07/369 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.F.C. van Megen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Megen, voornoemd. Voor het Uwv is verschenen mr. R.A. Kneefel.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zijn werkzaamheden als senior commercieel rekenaar bij een verzekeringsmaatschappij op 28 september 1994 in verband met psychische klachten gestaakt. Met ingang van 27 september 1995 is aan hem een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De uitkering van appellant werd laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% op basis van zijn feitelijke verdiensten in aangepast werk bij zijn werkgever voor 20 uur per week.
1.2. Op 6 februari 2006 heeft appellant zich per 9 januari 2006 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Deze melding, verband houdende met het gegeven dat appellant bij zijn werkgever minder uren is gaan werken, heeft geleid tot verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek naar appellants arbeidsmogelijkheden. Blijkens een medisch onderzoeksverslag van 29 maart 2006 is op basis van dossieronderzoek, anamnese en onderzoek van appellant aangenomen dat appellant duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Het verslag vermeldt dat bij passende werkzaamheden, namelijk werkzaamheden die voor appellant geen stress in ruime zin opleveren, er geen grond is voor een urenbeperking. De beperkingen van appellant zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 maart 2006.
1.3. Een arbeidsdeskundige heeft in een rapportage van 20 april 2006 voor appellant passend geachte functies geselecteerd. Met het vervullen van deze functies kan appellant een zodanig inkomen verwerven dat een verlies aan verdiencapaciteit resteert van 44,4%.
1.4. Bij besluit van 7 september 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 24 augustus 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.5. Bij besluit van 5 maart 2007 heeft het Uwv onder verwijzing naar een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 1 maart 2007 en naar een rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige van 5 maart 2007 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 september 2006 in zoverre gegrond verklaard, dat zijn uitkering per 24 augustus 2006 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.6. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen grond aanwezig geacht de FML van 29 maart 2006 aan te passen. In haar rapportage heeft deze arts in het bijzonder uiteengezet dat, mede gelet op de standaard “Verminderde arbeidsduur”, appellant in staat moet worden geacht in passend werk voltijds te kunnen functioneren.
1.7. De bezwaararbeidsdeskundige heeft enkele van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies laten vervallen. De functies die appellant zou kunnen vervullen zijn de functies van inpakker (SBC-code: 111175), monteur voormontage (SBC-code: 267050) en slijper/bramer (SBC-code: 264122). In zijn rapportage heeft de bezwaararbeidsdeskundige de passendheid van deze functies toegelicht. Met het vervullen van deze functies kan appellant een zodanig inkomen verwerven dat een verlies aan verdiencapaciteit resteert van 46,55%.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 5 maart 2007 ongegrond verklaard.
2.2. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende toegelicht dat een urenbeperking niet aan de orde is. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat appellant minder uren is gaan werken in zijn eigen functie - waarvoor hij overigens niet langer geschikt wordt geacht - in zijn geval nog niet betekent dat ook in passende arbeid een urenbeperking zou moeten worden toegepast. Met betrekking tot de uitkomsten van een neuropsychologisch onderzoek, waarop appellant heeft gewezen, heeft de rechtbank overwogen dat dit in opdracht van zijn werkgever gehouden onderzoek slechts gericht was op de eigen arbeid. De mate van functioneren in passende arbeid is daarbij niet getest. Dit onderzoek biedt voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat nadere gegevens hadden moeten worden opgevraagd bij de behandelende sector, reeds omdat appellant ten tijde van de datum in geding al geruime tijd niet meer onder behandeling was. De rechtbank heeft zich kunnen vinden in een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 14 december 2007, waarin is gesteld dat de uitkomsten van het neuropsychologisch onderzoek aansluiten bij de vastgestelde beperkingen. Met betrekking tot de door appellant eerst in beroep naar voren gebrachte rugklachten heeft de rechtbank verwezen naar een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 25 mei 2007. De rechtbank heeft zich hierin kunnen vinden. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat overigens niet is gebleken dat de rugklachten van appellant van dien aard zijn dat hij de normaalwaarden niet zou kunnen halen.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het besluit van 5 maart 2007 heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 5 maart 2007 toereikend heeft gemotiveerd dat de geduide functies voor appellant passend zijn.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat wel degelijk een urenbeperking had moeten worden aangenomen en dat de voor hem geselecteerde functies niet passend zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij gewezen op een arbeidskundig onderzoek van A. van Beek, die zijn bevindingen heeft neergelegd in een verslag van 15 juni 2008. Voorts heeft appellant gewezen op het door hem ingebrachte rapport, gedateerd 20 november 2008, van een psychologisch onderzoek.
4.1. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad kan zich vinden in de hiervoor - kort - weergegeven overwegingen van de rechtbank en voegt daaraan nog het volgende toe.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsgeneeskundige in haar reactie van 15 mei 2009 genoegzaam uiteengezet dat in het door de arbeidsdeskundige Van Beek gestelde en in het ingebrachte rapport van een psychologisch onderzoek geen nieuwe medisch objectiveerbare gezichtspunten naar voren zijn gekomen. De Raad kan zich vinden in de constatering van de bezwaarverzekeringsgeneeskundige dat in het rapport weliswaar op enkele cognitieve functies een lagere uitslag is gevonden dan op basis van het cognitief-intellectueel niveau van appellant verwacht had mogen worden, maar dat één en ander nog valt binnen de normaalwaarden, waarvan het gehanteerde claimbeoordelings- en borgingssyteem (CBBS) uitgaat. In navolging van de bezwaarverzekeringsarts is de Raad van oordeel dat met de problematiek van appellant in voldoende mate rekening is gehouden in de FML. De Raad merkt hierbij nog op dat uit het rapport van het psychologisch onderzoek niet valt af te leiden dat bij stressarme werkzaamheden sprake zou moeten zijn van een urenbeperking.
4.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van de inschatting van appellants arbeidsmogelijkheden kan de Raad zich geheel vinden in de reactie van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 juli 2008 en haar desgevraagd gegeven nadere toelichting van 5 juni 2009. Uitgaande van het CBBS maken de nadere reacties van
Van Beek dit niet anders.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL