ECLI:NL:CRVB:2009:BK2649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-955 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid rechtbank en termijnoverschrijding bij bezwaar tegen vordering IB-Groep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in Ierland woonde en bezwaar had gemaakt tegen een besluit van de IB-Groep. Dit besluit, genomen op 14 juli 2007, betrof een vordering wegens teveel aan bijverdiensten van € 1.470,79. De appellant had zijn bezwaarschrift ingediend na de wettelijke termijn van zes weken, wat leidde tot een niet-ontvankelijkverklaring door de IB-Groep. De rechtbank Amsterdam was niet bevoegd om het beroep van de appellant te behandelen, aangezien de IB-Groep haar zetel in Groningen heeft. De Raad heeft, op basis van proceseconomische redenen, besloten de onbevoegdheid van de rechtbank te dekken en de uitspraak als bevoegdelijk te beschouwen.

De Raad heeft ook opgemerkt dat de appellant in 2006 al eens niet-ontvankelijk was verklaard wegens termijnoverschrijding. De IB-Groep had toen in het kader van haar herstelbeleid de appellant tegemoetgekomen, maar dit beleid was in 2007 niet meer van toepassing op besluiten over meerinkomen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze overwegingen bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van de bevoegdheid van de rechtbank en de strikte naleving van termijnen bij het indienen van bezwaar en beroep. De Raad heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat zijn termijnoverschrijding te wijten was aan zijn verblijf in het buitenland, niet als verschoonbaar beschouwd. De Raad heeft geoordeeld dat de appellant verantwoordelijk is voor de handelingen van derden die namens hem zijn verricht, en dat de gevolgen daarvan voor zijn rekening komen.

Uitspraak

09/955 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Ierland (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2008, 08/6 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 23 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2009. Appellant is niet verschenen. Voor de IB-Groep is verschenen mr. K.F. Hofstee.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Ambtshalve overweegt de Raad allereerst het volgende.
1.2. In artikel 8:7, tweede lid, tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien de indiener van het beroepschrift geen woonplaats heeft in Nederland, de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft bevoegd is.
1.3. Ten tijde van het instellen van beroep had appellant geen woonplaats in Nederland. Hij woonde in Ierland. Aangezien de IB-Groep haar zetel heeft te Groningen, betekent dit dat niet de rechtbank Amsterdam bevoegd was om op het beroep van appellant te beslissen, maar de rechtbank Groningen. Hieraan kan niet afdoen dat appellant prijs stelde op behandeling van zijn beroep door de rechtbank Amsterdam.
1.4. De Raad ziet om redenen van proceseconomische aard aanleiding om met toepassing van artikel 28 van de Beroepswet de onbevoegdheid van de rechtbank voor gedekt te verklaren en de uitspraak als bevoegdelijk gedaan aan te merken.
2. De Raad overweegt voorts het volgende.
3.1. Bij besluit van 14 juli 2007 heeft de IB-Groep een vordering wegens teveel aan bijverdiensten vastgesteld ten bedrage van € 1.470,79.
3.2. Tegen dit besluit heeft appellant bij schrijven van 3 oktober 2007 bezwaar gemaakt.
3.3. De IB-Groep heeft bij bief van 16 november 2007 appellant erop gewezen dat zijn bezwaarschrift buiten de in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn van zes weken is ingediend, en heeft appellant verzocht te motiveren waarom het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend.
3.4. Bij brief van 22 november 2007 heeft appellant geantwoord.
3.5. Bij besluit van 29 november 2007 heeft de IB-Groep appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar wegens termijnoverschrijding. In het door appellant gegeven antwoord op het verzoek, vervat in de brief van 16 november 2007, heeft de IB-Groep geen grond gevonden de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
4.1. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 29 november 2007 ongegrond verklaard.
4.2. In haar uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en de IB-Groep als verweerster, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Eiser heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding is te wijten aan de omstandigheid dat hij in de periode februari 2006 tot en met september 2007 op rondreis was door Australië en Zuidoost Azië. Eiser had toen in Nederland geen vaste verblijfplaats. Zijn postbehandeling liet hij over aan een vriend die dit soms te laat doorstuurde. Eiser heeft ook post niet ontvangen. Eiser voert aan dat hij zijn studiefinanciering heeft stopgezet om te voorkomen dat hij de bijverdiengrens zou overschrijden. Voorts verwijst eiser naar een eerder besluit over meerinkomen waarin hij onder dezelfde omstandigheden door verweerster in het gelijk werd gesteld. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij in 2003 ook op reis was waardoor hij te laat bezwaar maakte tegen een besluit met betrekking tot meerinkomen. Verweerster heeft toen op grond van het herstelbeleid het besluit toch inhoudelijk gecorrigeerd. De rechtbank acht de door eiser aangevoerde argumenten geen omstandigheid die maakt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser verantwoordelijk is voor de handelingen die namens hem door een derde worden verricht. De gevolgen van deze handelingen komen dan ook voor rekening en risico van eiser. Voor zover eiser ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verwezen naar een identieke situatie in 2003 dan wel in 2007, toen verweerster zijn bezwaar wel in behandeling heeft genomen, overweegt de rechtbank dat verweerster ter zitting heeft toegelicht dat het herstelbeleid - invulling van de bevoegdheid van verweerster om een naar aanleiding van een controleslag genomen herzieningsbesluit dat rechtens onaantastbaar is geworden te redresseren - niet meer van toepassing is op een besluit betreffende meerinkomen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eisers beroep op "het gelijkheidsbeginsel" faalt. Voor zover eiser betoogt dat verweerster destijds zijn bezwaar ontvankelijk achtte terwijl het bezwaarschrift te laat was ingediend overweegt de rechtbank dat voorschriften met betrekking tot de termijn van het instellen van bezwaar en beroep van openbare orde zijn. Dit betekent dat de rechtbank is gehouden om bij de behandeling van het beroep bij de rechtbank, de ontvankelijkheid van zowel het bezwaar als het beroep zelfstandig te beoordelen.”
5.1. De Raad kan zich vinden in deze overwegingen. De Raad wijst erop dat appellant in 2006 ook wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar en wel bij besluit van 11 december 2006. Destijds is de IB-Groep appellant in het kader van haar herstelbeleid tegemoetgekomen. De toepassing van dit beleid maakt evenwel geen onderwerp uit van het onderwerpelijke geschil. Overigens is ook ter zitting van de Raad van de kant van de IB-Groep gesteld dat dit beleid in 2007 niet meer werd toegepast met betrekking tot besluiten over meerinkomen.
5.2. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) T.J. van der Torn.
JL