[Appellanten], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], (hierna: appellanten)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2008, 06/4206 (hierna: aangevallen uitspraak),
G.J.F. Koop (hierna: betrokkene)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 oktober 2009
Namens betrokkene heeft mr. A. Caddeo, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Bij fax van 23 maart 2009 heeft het College de Raad bericht dat betrokkene op
1 november 2008 is overleden.
Bij brief van 23 maart 2009 heeft mr. Caddeo de Raad bericht dat hij is verhinderd om de op 24 maart 2009 geplande zitting in deze zaak bij te wonen en dat betrokkene hem tot op heden nog niet heeft bevestigd dat zij op de zitting zelf zal verschijnen.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nr. 08/1847 WWB een aanvang genomen op 24 maart 2009. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.M. Diderich, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Hij heeft daarbij bepaald dat mr. Caddeo zal worden gevraagd of hij namens de erven van betrokkene het geding wenst voort te zetten.
Bij brief van 11 augustus 2009 heeft mr. Caddeo de Raad bericht dat hij het geding namens de eventuele erven wenst voort te zetten.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft op 6 mei 2006 op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor energiekosten voor het betalen van de jaarafrekening van de NUON van 13 april 2006 ter hoogte van € 186,12. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij op 28 april 2006 met NUON een betalingsregeling heeft getroffen in die zin dat zij het bedrag in drie maandelijkse termijnen kan betalen. Bij besluit van 22 mei 2006, voor zover hier van belang, heeft het College deze aanvraag afgewezen.
1.2. Bij besluit van 13 juli 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 22 mei 2006 ongegrond verklaard. Daartoe heeft het College overwogen dat bijzondere bijstand bij schulden in de regel niet mogelijk is, dat alleen in zeer bijzondere situaties bijzondere bijstand wordt verstrekt en dat het dan in elk geval moet gaan om bedreigende schulden. Volgens het College is in het geval van betrokkene van een bedreigende schuld geen sprake, aangezien betrokkene er in is geslaagd een betalingsregeling met NUON te treffen en geen afsluiting van de energievoorziening dreigt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 juli 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat de onderhavige aanvraag om bijzondere bijstand kosten betreft die door NUON vóór de dag van de aanvraag in rekening zijn gebracht en nog niet waren voldaan. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College bij zijn besluitvorming terecht is uitgegaan van een aanvraag om bijzondere bijstand voor een schuld aan NUON ter hoogte van € 186,12.
4.2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
4.2.2. In artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB bijzondere bijstand te verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van dat artikel genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
4.3. Nu vaststaat dat betrokkene ten tijde van het ontstaan van deze schuld - en ook ten tijde in geding - beschikte over de middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB in beginsel aan bijstandsverlening voor deze schuld in de weg staat. De Raad is voorts van oordeel dat het College niet bevoegd was om betrokkene met toepassing van artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB niettemin bijstand te verlenen voor deze schulden. Van een afgewezen aanvraag om een schuldsaneringskrediet is immers niet gebleken en van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB - en nader uitgewerkt in de gemeentelijke werkvoorschriften - is naar het oordeel van de Raad evenmin sprake. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat niet aannemelijk is dat ten tijde hier van belang voor betrokkene, gelet op de geringe omvang van haar schuld aan NUON en het feit dat zij er al op 28 april 2006 in was geslaagd met NUON een betalingsregeling te treffen, vanwege die schuld afsluiting van de energietoevoer dreigde.
4.4. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in strijd is met het vertrouwensbeginsel. De Raad volgt appellanten niet in deze grief. De toezegging die aan betrokkene op 3 mei 2006 door een medewerker van de Dienst werk en Inkomen zou zijn gedaan, strekte niet verder dan de algemene mededeling dat betrokkene voor de schuld aan NUON een aanvraag om bijzondere bijstand kon indienen. Een dergelijke mededeling kan niet worden opgevat als een rechtens afdwingbare toezegging dat voor die schuld bijzondere bijstand zal worden verleend.
4.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen grond voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2009.