ECLI:NL:CRVB:2009:BK2099

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6610 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1996 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 18 april 2006 besloten om de uitkering per 19 juni 2006 te herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft in een eerdere uitspraak op 22 augustus 2007 geoordeeld dat het Uwv onvoldoende informatie had ingewonnen van de behandelende sector, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van 8 augustus 2006 en de verplichting voor het Uwv om een nieuw besluit te nemen.

Na de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv opnieuw een besluit genomen op 16 januari 2008, maar dit werd door appellant betwist. De bezwaarverzekeringsarts had informatie opgevraagd bij de huisarts en een plastisch chirurg, maar concludeerde dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 april 2006 niet aangepast hoefde te worden. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de huisarts en de plastisch chirurg geen aanleiding gaf om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts te betwijfelen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn ziektebeeld, dat gekenmerkt wordt door energetische beperkingen en concentratieproblemen door pijnklachten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 4 november 2009 behandeld en geconcludeerd dat de bezwaarverzekeringsarts terecht geen aanleiding heeft gezien om de FML aan te passen. De Raad oordeelde dat er voldoende gegevens aanwezig waren om tot een verantwoord oordeel te komen en dat het verzoek van appellant om advies van een deskundige niet werd ingewilligd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de herziening van de WAO-uitkering heeft gehandhaafd. Tevens werd er geen aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

08/6610 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 september 2008, 08/989 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 januari 2009 heeft appellant afschriften toegestuurd uit de eerdere procedure die hij heeft gevoerd tegen het Uwv in het kader van zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en waarin de rechtbank uitspraak heeft gedaan op 22 augustus 2007, onder nummer 06/7572.
De Raad heeft partijen bij brief van 17 juni 2009 bericht dat de stukken uit die eerdere procedure zijn toegevoegd aan de gedingstukken in de onderhavige zaak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2009 waar appellant is verschenen, bijgestaan door S. van de Nadort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving sedert 1996 een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 18 april 2006 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 19 juni 2006 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 augustus 2006 ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft bij uitspraak van 22 augustus 2007, 06/7572, het door appellant daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 augustus 2006 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak berust op de overweging dat het Uwv ten onrechte geen informatie had ingewonnen van de behandelende sector, in het bijzonder ontbrak recente informatie van de huisarts van appellant.
1.4. Het Uwv heeft naar aanleiding van deze uitspraak bij zijn besluit van 16 januari 2008 (hierna: het bestreden besluit), onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 14 januari 2008, wederom op het bezwaar van appellant beslist en dit ongegrond verklaard.
2. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts naar aanleiding van de uitspraak van 22 augustus 2007 informatie heeft opgevraagd bij de huisarts van appellant en bij de plastisch chirurg Coert en dat hij vervolgens geen aanleiding heeft gezien de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML)van 5 april 2006 te herzien. De rechtbank heeft geoordeeld dat de informatie van de huisarts en de plastisch chirurg geen aanknopingspunten biedt de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden en dat een verdergaande urenbeperking niet nodig is. De informatie die is verstrekt in verband met de zenuwoperatie die appellant op 31 maart 2008 heeft ondergaan met als gevolg een verhoging van het pijnniveau, zo heeft de rechtbank overwogen, heeft geen betrekking op 19 juni 2006 de datum hier in geding. Wat de aan appellant voorgehouden functies betreft heeft de rechtbank vastgesteld dat deze passen binnen de belastbaarheid van appellant zoals die blijkt uit de FML en dat voorkomende zogeheten signaleringen afdoende zijn gemotiveerd in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 15 januari 2007. In de aangevallen uitspraak is het tegen het bestreden besluit gerichte beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat niet of onvoldoende rekening is gehouden met het bijzondere karakter van zijn ziektebeeld, waarbij het probleem vooral is gelegen in de energetische beperkingen en de concentratieproblemen als gevolg van de constant aanwezige pijnklachten.
3.2. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat met de pijnklachten van appellant voldoende rekening is gehouden, met name door het stellen van een urenbeperking van 5 x 6 uur per week.
4.1. De alsnog verkregen informatie van de huisarts en van de plastisch chirurg leidt de Raad niet tot het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts tot de onjuiste conclusie is gekomen dat de FML van 5 april 2006 niet behoeft te worden aangepast als door appellant gewenst. In deze FML is voldoende rekening gehouden met aspecten als afwisseling van houding, vermijden van zware belasting en vermoeidheid. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie overgelegd die de Raad doet twijfelen aan de juistheid van de voor appellant aangenomen beperkingen. Naar het oordeel van de Raad zijn in de gedingstukken voorts voldoende gegevens aanwezig op basis waarvan tot een verantwoord oordeel kan worden gekomen. Aan het verzoek van appellant om alsnog advies in te winnen bij een deskundige op het gebied van pijnklachten zal de Raad derhalve niet voldoen.
4.2. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Uit het vorenstaande volgt dat moet worden geoordeeld dat het Uwv bij het bestreden besluit terecht de herziening van de WAO-uitkering van appellant, berekend naar een mate van mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% per 19 juni 2006, heeft gehandhaafd. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en A.A.H. Schifferstein en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2009.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) J.M. Tason Avila.
EK