08/2954 WAO + 09/1609 WAO
op de hoger beroepen van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 9 april 2008, 06/4895 (hierna: aangevallen uitspraak 1 en van 29 januari 2009, 08/2569 (hierna: aangevallen uitspraak 2
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 oktober 2009
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, werkzaam bij Delescen advocaten, tweemaal hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde Aerts. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
1. Appellante, op dat moment werkzaam als ziekenverzorgende, heeft zich op 11 december 1997 ziek gemeld in verband met wisselende pijnklachten van het bewegingsapparaat. Bij besluit van 18 november 1998 is aan haar vanaf 10 december 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. In het kader van de eerstejaars herbeoordeling is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante opnieuw vastgesteld. Bij besluit van 21 juni 2000 is appellante ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%, onder meer als gevolg van een door verzekeringsarts F.J. Moet noodzakelijk geachte urenbeperking.
3. Bij besluit van 24 december 2003 is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante gehandhaafd.
4.1. Bij een herbeoordeling in het kader van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2004, 434) is appellante op 27 februari 2006 onderzocht door verzekeringsarts P.R.S. Baidjoe, die in zijn rapport van dezelfde datum tot de conclusie is gekomen dat appellante als gevolg van fibromyalgie en vermoeidheids- en oogklachten beperkingen heeft. Met inachtneming hiervan is een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is arbeidsdeskundige G. Rouwenhorst tot de conclusie gekomen dat appellante niet geschikt is voor haar eigen werk, maar nog wel voor een aantal andere functies. Op basis van de drie hoogstverlonende functies is de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 22,8%.
4.2. Bij besluit van 30 maart 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 29 mei 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
4.3. Namens appellante is tegen het besluit van 30 maart 2006 bezwaar gemaakt. De urenbeperking is ten onrechte vervallen en met haar klachten en beperkingen is in onvoldoende mate rekening gehouden, aldus appellante. Er is voorts een brief overgelegd van L. Duivenvoorde van 7 juli 2006 (Bokkers & Van Harten fysio- en manuele therapie).
4.4. Blijkens de rapportage van 11 augustus 2006 is bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huysmans van oordeel dat de door appellante geclaimde urenbeperking niet aan de orde is en dat voorts in voldoende mate rekening is gehouden met de aanwezige klachten bij appellante, zodat zij zich kan verenigen met de FML.
4.5. Bij besluit van 24 augustus 2006 heeft het Uwv het besluit van 30 maart 2006 gehandhaafd (hierna: bestreden besluit 1).
5.1. In beroep is in essentie hetzelfde naar voren gebracht als in de bezwaarfase. Ter ondersteuning van de gronden is verwezen naar een psychiatrische rapportage van 20 november 2006 en een brief van 11 juli 2007 van zenuwarts H.L.S.M. Busard, twee brieven van revalidatiearts A. van der Meer van 5 juni 2007 respectievelijk 27 december 2007 en een brief van de huisarts van 21 oktober 2007. Vanaf de zijde van het Uwv is op de rapportage van Busard gereageerd door bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben met het commentaar van 24 januari 2008.
5.2. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hierin heeft zij onder meer overwogen dat de (bezwaar)verze-keringsarts zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ingebrachte (medische) informatie niet tot het oordeel heeft kunnen leiden dat de belastbaarheid van appellante onjuist is vastgesteld.
6.1. Verder is appellante herbeoordeeld in het kader van het oude Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2000, 307). Daartoe heeft verzekeringsarts H.R.E. de Wild haar onderzocht en is - onder gelijk gebleven klachten - tot eenzelfde belastbaarheid gekomen als Baidjoe. De schatting is gebaseerd op de door arbeidsdeskundige J.G.M. van Alst geselecteerde functies van telefonist, receptionist (SBC-code 315120), electromonteur (SBC-code 267010) en verkoper groothandel (SBC-code 317012). Bij besluit van 4 december 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 22 februari 2007 herzien naar een mate van arbeidsonge-schiktheid van 25 tot 35%.
6.2. Namens appellante is tegen het besluit van 4 december 2007 bezwaar gemaakt, waarbij zowel medische als de arbeidskundige gronden naar voren zijn gebracht. Het Uwv heeft voornoemd besluit bij besluit van 21 april 2008 gehandhaafd (hierna: bestreden besluit 2).
6.3. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard, waarbij zij zowel de medische als de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 heeft onderschreven.
7. In de hoger beroepen heeft appellante de stelling herhaald dat haar beperkingen, mede gelet op de overgelegde (medische) informatie, door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn ondergewaardeerd.
8.1. Ten aanzien van aangevallen uitspraak 1 overweegt de Raad als volgt.
8.2. De stelling van appellante dat de urenbeperking ten onrechte is vervallen volgt de Raad niet. Bezwaarverzekeringsarts Huysmans heeft voor de Raad overtuigend toegelicht dat, anders dan Moet in 2000, medische redenen voor appellante om overdag te rusten, ontbreken.
8.3. In algemene zin is de Raad niet gebleken van genoegzame aanknopingspunten in objectief medische zin om appellante te kunnen volgen in haar opvatting dat de beperkingen in onvoldoende mate door de verzekeringsartsen zijn erkend. De ingebrachte (medische) informatie is evenmin zodanig van aard dat hiermee twijfel wordt gezaaid aan (de zorgvuldigheid van) het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Bezwaarverzekerings-arts Sijben wijst er terecht op dat Busard zich in zijn rapport van 20 november 2006 doorslaggevend laat leiden door de klachtenbeleving van appellante. De Raad onderschrijft het bezwaar van Sijben dat Busard niet objectiveert op welke medische gronden meer beperkingen moeten worden aangenomen dan waarvan de verzekeringsartsen zijn uitgegaan.
8.4. Met de brief van 11 juli 2007 heeft zenuwarts Busard gereageerd op een reactie van bezwaarverzekeringsarts N. Visser. Behoudens het feit dat de Raad constateert dat deze informatie onderdeel is van een, hier niet in geding zijnde, (her)beoordeling, kunnen hierin evenmin aanknopingspunten worden gevonden dat appellante met de vastgestelde beperkingen tekort is gedaan.
8.5. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, te weten receptionist, baliemedewerker (SBC-code 315150), vleeswarenmaker (SBC-code 271070) en inpakker (SBC-code 111190), gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt.
9.1. Ten aanzien van aangevallen uitspraak 2 volstaat de Raad met verwijzing naar de onder 8.2 en 8.3 gegeven overwegingen nu appellante (enkel) de medische grondslag van bestreden besluit 2 ter discussie heeft gesteld en daarbij heeft verwezen naar de onder 5.1 genoemde medische informatie. De Raad neemt hierbij in oogschouw dat het door verzekeringsarts De Wild en bezwaarverzekeringsarts F.G. Slebus verrichte onderzoek tot dezelfde uitkomst heeft geleid. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat de medische grondslag kan worden gehandhaafd.
9.2. Uitgaande van de juistheid van de door de verzekeringsartsen per 22 februari 2007 vastgestelde belastbaarheid heeft de Raad geen aanwijzingen dat appellante niet in staat is de haar voorgehouden functies te vervullen.
10. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2009.