[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 september 2008, 07/2803 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 oktober 2009.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft stukken aan de Raad doen toekomen bij schrijven van 27 maart 2009 alsmede op 14 augustus 2009 en
18 augustus 2009 stukken ter griffie van de Raad afgegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2009. Appellante is verschenen. Het Uwv is - met kennisgeving - niet verschenen.
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.2. Appellante heeft op 18 oktober 2006 aan het Uwv verzocht om haar voor een WW-uitkering in aanmerking te brengen per 29 augustus 2006. Nadat het Uwv bij brief van 16 november 2006 appellante tevergeefs heeft verzocht om meer gegevens te overleggen, heeft het Uwv bij primair besluit van 1 december 2006 aan appellante bericht dat haar aanvraag niet in behandeling zal worden genomen. Na melding via het CWI op 7 maart 2007, heeft appellante op 14 maart 2007 een aanvraag voor een WW-uitkering gedaan voor de werkloosheid die is ontstaan uit haar baan bij [naam Stichting], waar zij een jaar gewerkt heeft in een arbeidsomvang van 16 uur per week tot 1 april 2006. Hierbij heeft zij aangegeven dat zij niet eerder een aanvraag heeft gedaan omdat zij niet wist dat zij WW kon aanvragen. Appellante was tevens werkzaam in de thuiszorg gedurende 15 uur per week tot 1 augustus 2005, per 5 augustus 2006 is zij bij Vendura gaan werken in een arbeidsomvang van 16 uur per week in het weekend. Per 19 december 2006 was er geen arbeidsurenverlies meer in verband met een baan via Randstad voor 14 uur per week. Bij besluit van 5 april 2007 heeft het Uwv aan appellante per 3 april 2006 WW-uitkering toegekend, die deels niet tot uitbetaling kwam omdat de aanvraag meer dan 26 weken voor aanvraag is gedaan. Bij primair besluit van 5 april 2007 heeft het Uwv de uitkering met ingang van 7 augustus 2006 beëindigd omdat appellante werk heeft gevonden.
2.3. Bij het bestreden besluit van 4 september 2007 heeft het Uwv de bezwaren van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat zij na de bezwaartermijn zijn binnengekomen. In reactie op de fictieve weigering op de aanvraag van juli 2007 van WW-uitkering per januari 2007 wordt het bezwaar ongegrond verklaard. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft het Uwv een besluit op bezwaar van 12 februari 2008 afgegeven waarin het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2006 niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat het te laat is ingediend.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar op het besluit van 1 december 2006 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Uwv alsnog het besluit van 12 februari 2008 heeft genomen, onder toekenning van proceskosten en griffierecht. Appellante heeft aangegeven dat de fictieve weigering om te beslissen op de WW- aanvraag per 1 januari 2007, niet meer in geschil is. De rechtbank heeft voorts de beroepen van appellante tegen de niet-ontvankelijkverklaringen door het Uwv ongegrond verklaard. Voor de rechtbank zijn er voldoende aanwijzingen waaruit blijkt dat appellante voor haar belangen op kon komen. Tevens had zij hulp van derden in kunnen roepen om welke redenen de rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.
4. In hoger beroep heeft appellante - voorzover de Raad heeft begrepen - de volgende grieven naar voren gebracht. Er zijn diverse WW-aanvragen door appellante gedaan, waarvan een aantal via e-mail bij het CWI, waar van alles mis zou zijn gegaan. Voorts heeft appellante privé veel meegemaakt waardoor zij niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken en heeft zij veel verschillende, kortdurende dienstbetrekkingen gehad. Tenslotte is appellante al langer bekend bij de huisarts en krijgt zij voor haar psychische klachten antidepressiva.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad stelt voorop dat hij zich in dit geding enkel dient uit te laten over het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak zoals hierboven vermeld. De Raad is - met de rechtbank en op dezelfde gronden - van oordeel, dat door appellante niet-verschoonbaar niet tijdig bezwaar is gemaakt tegen de in rubriek 2.2 genoemde besluiten. Hoewel de Raad begrip heeft voor de persoonlijke omstandigheden van appellante, bieden zij geen aanknopingpunten om de termijnoverschrijding ten tijde in geding verschoonbaar te achten.
5.2. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5.3. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009.