ECLI:NL:CRVB:2009:BK1791

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6557 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-ontvankelijkheid van bezwaar in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen. Appellant was niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die betrekking hadden op zijn WW-uitkering. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende had aangetoond dat hij gedurende de gehele termijn wegens ziekte niet in staat was om de gronden van zijn bezwaar aan te vullen. De Raad stelde vast dat appellant op 16 mei 2008 een voorlopig bezwaarschrift had ingediend, maar dat hij niet tijdig de gronden had aangeleverd, ondanks dat het Uwv hem hierop had gewezen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant contact had kunnen opnemen met het Uwv om uitstel te vragen, wat hij niet had gedaan. De Raad bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat de verklaring van de huisarts van appellant niet specifiek genoeg was om aan te tonen dat hij volledig buiten staat was om zijn bezwaar te onderbouwen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er waren geen termen aanwezig om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheid van de appellant om tijdig te reageren op verzoeken van het Uwv.

Uitspraak

08/6557 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 oktober 2008, 08/612 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 oktober 2009.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2009. Appellant is verschenen bij gemachtigde mr. M.M. Mok. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.E.C. Veugen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Bij besluit van 9 april 2008 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat vanaf 3 december 2007 gedurende 16 weken een korting van 30% zal worden toegepast op zijn WW-uitkering, omdat hij niet heeft voldaan aan de sollicitatieplicht.
2.2. Bij besluit van 29 april 2008 heeft het Uwv appellant bericht dat de WW-uitkering blijvend en geheel wordt geweigerd vanaf 7 april 2008 wegens het -voor de vierde keer- niet voldoen aan de sollicitatieplicht.
2.3. Op 16 mei 2008 heeft appellant met betrekking tot beide besluiten een voorlopig bezwaarschrift ingediend.
2.4. Bij brief van 26 mei 2008 heeft het Uwv appellant in de gelegenheid gesteld binnen 4 weken na de dagtekening van die brief de gronden van het bezwaar in te dienen. Daarbij is hem tevens medegedeeld dat in het geval hij niet tijdig reageert, zijn bezwaar niet ontvankelijk kan worden verklaard.
2.5. Bij twee thans bestreden besluiten van 25 juni 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant gericht tegen de besluiten van 9 en 29 april 2008 niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet van gronden is voorzien.
2.6. Bij brieven van 30 juni respectievelijk 9 juli 2008 heeft appellant alsnog de gronden van het bezwaar ingediend.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant om de termijn veilig te stellen contact met het Uwv had kunnen (laten) opnemen om hem te informeren over de ziekenhuisopname en in verband daarmee nader uitstel te vragen. Een andere mogelijkheid was geweest om onmiddellijk na de termijnstelling of de ziekenhuisopname een summier bezwaarschrift in te (laten) dienen om later -nadat appellant alle volgens hem benodigde informatie had verzameld- de definitieve gronden van het bezwaar kenbaar te maken. Het ontstane tijdsverlies als gevolg van de keuze om eerst informatie te verzamelen is een omstandigheid die voor risico van appellant dient te blijven, aldus de rechtbank
4.1. In hoger beroep heeft appellant, evenals bij de rechtbank, aangevoerd dat het door zijn ziekte niet gelukt is een volledig bezwaarschrift voor 25 juni 2008 bij het Uwv in te dienen. Appellant heeft ter ondersteuning van dit standpunt een ongedateerde verklaring van zijn huisarts J. Talsma overgelegd, waarin is vermeld dat appellant van 18 juni tot
2 juli 2008 op de afdeling interne geneeskunde opgenomen is geweest en appellant in de periode daarvoor in deplorabele toestand thuis aan een alcoholprobleem ‘ten onder aan het gaan’ was.
4.2. Bij brief van 22 juli 2009 heeft het Uwv op de ongedateerde verklaring van de huisarts van appellant gereageerd.
5. De Raad staat thans voor de beantwoording van de vraag of appellant terecht in zijn bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
5.1. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe dat hem, evenals het Uwv, niet is gebleken dat appellant gedurende de gehele termijn wegens ziekte buiten staat was de gronden van het bezwaar aan te vullen. De Raad merkt daarbij op dat hij de door appellant in hoger beroep overgelegde verklaring van de huisarts daarvoor onvoldoende specifiek acht, nu deze verklaring expliciet ziet op de periode van opname in het UMCG van 18 juni tot 2 juli 2008 en deze naar het oordeel van de Raad geen voldoende duidelijkheid schept over de periode van 26 mei tot 18 juni 2008. Uit die verklaring volgt dan ook niet dat appellant geheel buiten staat was om een -al dan niet geringe- onderbouwing van zijn bezwaar te leveren.
6. Gelet hierop komt de aangevallen uitspraak dan ook voor bevestiging in aanmerking.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2009.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
BvW