07/3586 WAO + 07/4047 WAO + 08/7248 WAO
op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 10 mei 2007, 06/743 en 20 november 2008, 08/841 (hierna: aangevallen uitspraken I en II),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 oktober 2009
Namens appellant heeft mr. N.J.A. Raets, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld tegen de beide uitspraken.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend en een nader besluit d.d. 11 juli 2007 overgelegd, dat is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak I.
Het onderzoek ter zitting in de beide gevoegde zaken heeft plaatsgevonden op 18 september 2009, waar beide partijen -met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen.
1.1. Appellant was werkzaam als zelfstandig installateur en heeft als gevolg van toename van hartklachten per 1 augustus 2001 en in verband daarmee een bypass operatie, zijn werkzaamheden vanaf 27 december 2001 grotendeels moeten staken. Het Uwv heeft, na een wachttijd van vier weken, aan appellant met ingang van 29 augustus 2001 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij twee afzonderlijke besluiten van 2 november 2005 heeft het Uwv per 2 januari 2006 de WAZ/WAO-uitkering van appellant ingetrokken. Bij besluiten van 7 februari 2006 zijn de bezwaren van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellant weer in staat wordt geacht om met zijn mogelijkheden en beperkingen in voor hem geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
1.3. Bij besluit van 29 september 2006 heeft het Uwv nader beslist op de bezwaren van appellant. De bezwaararbeidsdeskundige heeft het verlies aan verdiencapaciteit van appellant opnieuw berekend en vastgesteld op ongeveer 34%. Bij het genoemde besluit zijn de bezwaren van appellant alsnog gegrond verklaard en is zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering herzien naar de klasse 25 tot 35%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak I het beroep van appellant tegen het besluit van 7 februari 2006 niet-ontvankelijk verklaard en tegen het besluit van 29 september 2006 gegrond, met vernietiging van dat besluit en met de opdracht aan het Uwv om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische grondslag van het besluit. De rechtbank is echter van oordeel dat met betrekking tot één van de geduide functies door het Uwv onvoldoende is gemotiveerd dat appellant deze met zijn beperkingen kan verrichten, waardoor een te smalle basis resteert om zijn mate van arbeidsongeschiktheid op te kunnen baseren.
3.1. Namens appellant is hoger beroep ingesteld en aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de medische grondslag van het besluit van 29 september 2006 juist heeft geacht.
3.2. Het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak en heeft ter uitvoering daarvan een besluit d.d. 11 juli 2007 genomen. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant waarnaar zijn WAZ/WAO uitkering vanaf 2 januari 2006 wordt berekend, vastgesteld op 35 tot 45%. Omdat met dit besluit niet volledig aan het beroep van appellant is tegemoet gekomen, zal de Raad dat besluit op grond van het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tevens in dit geding beoordelen.
4. Het Uwv heeft vervolgens na een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op grond van de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals deze van kracht waren tot 1 oktober 2004, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 22 februari 2007 opnieuw beoordeeld. Dit heeft geleid tot het besluit van 18 december 2007, waarbij is vastgesteld dat appellant ongewijzigd ingedeeld blijft in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit ontvankelijk geacht en bij besluit van 23 april 2008 ongegrond verklaard.
5.1. Bij de aangevallen uitspraak II heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 april 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de bezwaren van appellant tegen het besluit van 18 december 2007 alsnog niet-ontvankelijk verklaard, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant en met de bepaling dat het griffierecht vergoed dient te worden.
5.2. De rechtbank heeft overwogen dat het bezwaarschrift van appellant gedateerd 28 januari 2008 blijkens het poststempel op de envelop pas op vrijdag 1 februari 2008 ter post is bezorgd, derhalve te laat, omdat de laatste dag van de bezwaartermijn dinsdag 29 januari 2008 was. De stelling van appellant dat het bezwaarschrift op 28 januari 2008 op die datum per fax aan het Uwv is gezonden is door de rechtbank verworpen, omdat appellant naar het oordeel van de rechtbank die verzending niet aannemelijk heeft gemaakt en het Uwv de ontvangst heeft betwist. Ook de stelling van appellant dat zijn brief aan de arbeidskundige Ladeur van het Uwv d.d. 20 december 2007 als tijdig ingediend bezwaarschrift kan worden aangemerkt, is door de rechtbank verworpen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken van omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
6. Namens appellant is hoger beroep ingesteld en aangevoerd dat de rechtbank het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verwezen is naar het eigen fax activiteitenlogboek waaruit naar de mening van appellant blijkt dat de fax op
28 januari 2008 aan het juiste fax nummer is verzonden. Voorts is namens appellant op een aantal andere omstandigheden gewezen die het onwaarschijnlijk maken dat de fax niet is ontvangen.
De Raad overweegt als volgt.
7. De bij brief van 17 september 2009 door de gemachtigde van appellant toegezonden pleitaantekeningen worden door de Raad niet bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken, nu dit stuk pas een dag voor de zitting is ontvangen en het Uwv niet ter zitting was vertegenwoordigd.
Met betrekking tot de aangevallen uitspraak I
8. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de arbeidsbeperkingen van appellant heeft onderschat. De beperkingen zijn door de (bezwaar)verzekeringsartsen vastgelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 4 mei 2005. Bij die FML is er onder meer mee rekening gehouden dat appellant in verband met zijn hartklachten geen zwaar lichamelijk werk kan verrichten, geen stresserend werk en geen werk waarbij sprake is van grote temperatuurwisselingen. Aldus hebben de verzekeringsartsen rekening gehouden met wat van de zijde van de appellant behandelende cardioloog J.A. Kragten schriftelijk en ter zitting bij de rechtbank naar voren is gebracht, waarbij de Raad geen reden heeft om aan te nemen dat dat in onvoldoende mate is gebeurd.
9. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak I, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
Met betrekking tot het besluit van 11 juli 2007
10.1. Dit besluit, dat is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak I, is gebaseerd op dezelfde medische grondslag. Deze kan gelet op de vorige overwegingen de rechterlijke toets doorstaan. Uitgaande van de FML van 4 mei 2005 heeft de bezwaararbeidsdeskundige H.J.M. Saris blijkens zijn rapporten van 19 juni en 5 september 2007 nader bezien welke van de geselecteerde voorbeeldfuncties aan de herziening van de uitkering per 2 januari 2006 ten grondslag kunnen worden gelegd. De bezwaararbeidsdeskundige meent dat appellant in staat kan worden geacht om de functies van monteur (SBC code 111180) en medewerker interne dienst (2 functies, SBC code 111334) uit te oefenen en bovendien vier functies van chauffeur bijzonder vervoer, die zijn opgenomen onder de SBC code 282101. In zijn genoemde rapporten heeft de bezwaararbeidsdeskundige gemotiveerd waarom hij van mening is dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De door de rechtbank bekritiseerde functie van bezorger kranten (SBC 111230) heeft hij niet opnieuw geselecteerd. Daarvoor in de plaats zijn de chauffeursfuncties gekomen. Deze zijn opgenomen in dezelfde SBC code als de eerder geduide functie chauffeur bijzonder vervoer, die in verband met een te grote belasting op het aspect duwen/trekken (4.13.1) is komen te vervallen en zij kunnen daarom naar het oordeel van de Raad aan de schatting ten grondslag worden gelegd.
10.2. De Raad stelt vast dat de appellant behandelende cardioloog Kragten op eigen initiatief ter zitting bij de rechtbank een verklaring heeft afgelegd. Uit het proces-verbaal blijkt onder meer dat Kragten sterke vraagtekens heeft gezet bij de geschiktheid voor appellant van de functie van chauffeur, onder meer omdat hij de temperatuurwisselingen bij die functie niet verantwoord acht.
10.3 De aan de schatting ten grondslag gelegde chauffeur functies betreffen alle bezorgfuncties, waarbij de medewerker materialen en goederen moet bezorgen, bijvoorbeeld warme maaltijden bij particulieren. Het zijn functies waarbij de chauffeur regelmatig de cabine van de auto moet verlaten om lopend door de buitenlucht iets af te halen van of te bezorgen bij een adres. Naar het oordeel van de Raad is het evident dat de chauffeur daarom, afhankelijk van het seizoen, te maken krijgt met grote temperatuurwisselingen. Gelet op hetgeen door de cardioloog Kragten is verklaard, is dit voor appellant in verband met zijn hartklachten een zeer bezwarende omstandigheid. In de FML is bij aspect 3.9.4 dan ook aangegeven dat appellant niet mag worden blootgesteld aan grote temperatuurwisselingen. Bij dit aspect van de functies is bij het resultaat van de functiebeoordeling ook een signalering, een M, geplaatst, zodat de bezwaararbeidsdeskundige er op wordt geattendeerd dat de functies mogelijk ongeschikt zijn en dat hij tenminste dient te motiveren, als hij meent dat appellant de functies wel kan vervullen, waarom dit belastingpunt daaraan niet in de weg staat. De Raad constateert echter dat de bezwaararbeidsdeskundige bij het betreffende aspect heeft volstaan met de opmerking dat grote temperatuurwisselingen in de functies niet aan de orde zijn, omdat niet wordt gewerkt bij ovens, diepvrieskasten en dergelijke of andere omstandigheden waarbij grote temperatuurwisselingen kunnen optreden.
10.4. De Raad is van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige aldus de gerede twijfel die is gerezen omtrent de geschiktheid van de chauffeursfuncties op het aspect temperatuurwisselingen niet heeft wegnomen. De motivering lijkt ook meer verband te houden met aspect 3-2 van de FML waarbij de verzekeringsarts heeft vermeld, dat appellant niet in koel- of vriesruimten mag werken. Wat daar ook van zij, naar het oordeel van de Raad kan appellant niet in staat worden geacht de geduide chauffeursfuncties uit te oefenen, zodat de schatting van zijn mate van arbeidsongeschiktheid daarop niet mede kan worden gebaseerd. Dat betekent dat onvoldoende functies resteren om de schatting te kunnen dragen.
11. De Raad concludeert daarom dat het besluit van 11 juli 2007 berust op een onvoldoende arbeidskundige grondslag. Het beroep van appellant tegen dat besluit is gegrond en het besluit zal worden vernietigd. Gelet op alle omstandigheden acht de Raad het niet in de rede liggen dat het Uwv nogmaals de gelegenheid wordt geboden, zo dat al mogelijk is, het besluit van een voldoende motivering te voorzien, zodat de Raad aanleiding ziet zelf in de zaak te voorzien door de beide besluiten van 2 november 2005 te herroepen. Dit leidt ertoe dat de WAO/WAZ-uitkering van appellant vanaf 2 januari 2006 dient te worden voortgezet naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%.
Met betrekking tot de aangevallen uitspraak II
12.1. Ter beoordeling in hoger beroep is de vraag of de rechtbank terecht heeft besloten dat de bezwaren van appellant tegen het besluit van 18 december 2007, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de WAZ en de WAO per 22 februari 2007 ongewijzigd is bepaald op 35 tot 45%, te laat zijn ingediend en daarom niet-ontvankelijk zijn.
12.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat vast staat dat het door appellant opgestelde bezwaarschrift van 28 januari 2008 te laat ter post is bezorgd en dat van omstandigheden die deze termijnoverschrijding verschoonbaar zouden kunnen doen maken, niet is gebleken.
12.3. De brief van 20 december 2007, gericht aan de arbeidsdeskundige Fr. Ladeur, kan naar het oordeel van de Raad niet als bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 18 december 2007 worden aangemerkt. De genoemde brief is duidelijk een reactie op een brief d.d. 17 december 2007 van Ladeur aan appellant en uit de brief blijkt in het geheel niet dat appellant opkomt tegen een beslissing omtrent zijn mate van arbeidsongeschiktheid.
12.4. Ook de stelling van appellant dat hij zijn bezwaarschrift van 18 december 2007 tijdig heeft ingediend nu uit het logboek van appellant blijkt dat het per fax op die datum aan het juiste faxnummer van het Uwv is verzonden, slaagt niet. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad is het indienen van gronden door middel van een faxbericht, gelijk verzending per post, op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van indiening verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dat brengt met zich mee dat, mocht ontvangst door de geadresseerde ondanks zorgvuldig onderzoek niet bevestigd kunnen worden, het op de weg van verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. De mededeling “status OK” op het verzendjournaal, zoals ook in casu, is wel een indicatie van ontvangst, maar het vormt geen sluitend bewijs daarvan.
12.5. Het Uwv heeft gesteld dat is onderzocht of de fax is ontvangen, maar dat daarvan niet is gebleken. Nu appellant op het bezwaarschrift van 28 januari 2008, anders dan bijvoorbeeld op zijn brief van 20 december 2007, niet heeft aangegeven dat hij het ook per fax heeft verstuurd en de postbezorging pas drie dagen later heeft plaats gehad, hetgeen in het algemeen ongebruikelijk is, houdt de Raad het ervoor dat niet in voldoende mate is komen vast te staan dat het bezwaarschrift per fax is ingediend.
13. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de aangevallen uitspraak II, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
14. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep in verband met de vernietiging van het besluit van 11 juli 2007. Deze worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken I en II, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 11 juli 2007 gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept de primaire besluiten van 2 november 2005;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,-.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2009.