ECLI:NL:CRVB:2009:BK1554
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- C.P.J. Goorden
- P.J. Jansen
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren op 5 februari 1964, diende op 3 juli 2006 een aanvraag in voor een Wajong-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag met het argument dat appellant op de datum waarop hij 18 jaar werd, minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze beslissing in hoger beroep, waarbij de Raad de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen als juist beschouwde. De Raad oordeelde dat de medische situatie van appellant op en na 5 februari 1982 niet meer op verantwoorde wijze kon worden vastgesteld, aangezien appellant zijn aanvraag pas 25 jaar later indiende. Dit werd als een risico voor rekening van appellant beschouwd.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad ging in zijn overwegingen verder in op de argumenten van appellant, die stelde dat de verzekeringsarts de ernst van zijn rugklachten had onderschat. De Raad concludeerde echter dat de informatie van de behandelende sector en de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende waren om de beslissing van het Uwv te onderbouwen. De Raad vond geen reden om af te wijken van het eerdere oordeel en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken. De Raad achtte geen termen aanwezig om de proceskosten te vergoeden, zoals vermeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.