ECLI:NL:CRVB:2009:BK1510

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-459 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van bijstandsuitkering wegens niet-naleving van arbeidsverplichtingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de verlaging van zijn bijstandsuitkering werd bevestigd. Appellant ontving sinds oktober 2000 een bijstandsuitkering, maar zijn uitkering is meermalen verlaagd vanwege het niet naleven van arbeidsverplichtingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage terecht de bijstand van appellant heeft verlaagd met 100% voor de duur van twee maanden, op basis van gedragingen die zijn gekwalificeerd als 'derde categorie' gedragingen volgens de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

De Raad stelt vast dat appellant op 14 oktober 2005 en 10 november 2005 niet heeft meegewerkt aan de verplichtingen tot arbeidsinschakeling. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het College op goede gronden heeft besloten tot de verlaging van de bijstand. De Raad wijst erop dat appellant in het verleden al meerdere keren zijn uitkering had zien verlaagd worden vanwege vergelijkbare redenen, wat de verzwarende omstandigheden versterkt.

De Raad bevestigt dat de maatregel van 100% verlaging voor twee maanden gerechtvaardigd is, gezien de herhaalde weigeringen van appellant om mee te werken aan zijn re-integratie. De beslissing van het College wordt als proportioneel en in overeenstemming met de wetgeving beschouwd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

08/459 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 december 2007, 06/3777 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 13 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M. Linares Fandino, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg. nr. 08/458 WWB, plaatsgevonden op 1 september 2009. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Darwish, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de aangevallen uitspraak - waarin appellant als eiser is aangeduid en het College als verweerder - ontleent de Raad de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden:
“Eiser heeft sinds oktober 2000 een bijstandsuitkering ontvangen. Meermalen is eisers uitkering bij wijze van maatregel verlaagd op de grond dat hij niet voldeed aan de hem opgelegde arbeidsverplichtingen.
In februari 2005 is eiser aangemeld voor het project dubieuze uitval bij Rework. Eiser zou in juni 2005 starten met een traject in de tuinbouw maar heeft zich ziek gemeld. In verband met eisers agressieve opstelling naar zijn consulent bij Rework en zijn onwillige werkhouding is eisers uitkering bij besluit van 13 juni 2005 bij wijze van maatregel verlaagd met 100% over de maand juli 2005. Voorts is bij separaat besluit van 13 juli 2005 zijn uitkering met ingang van 1 augustus 2005 tijdelijk geblokkeerd. Tijdens een driegesprek met eisers bijstandconsulent, Rework en Werkkompas heeft eiser zich coöperatief opgesteld, op grond waarvan de uitbetaling van eisers uitkering is hersteld.
Uiteindelijk heeft het traject bij Rework voor eiser niet geleid tot werk. Hierna heeft verweerder eiser aangemeld voor een traject bij het Leerwerkcentrum. Op 10 november 2005 heeft eiser geweigerd een trajectadvies te ondertekenen.”
1.1. Bij besluit van 2 december 2005 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 1 oktober 2005 beëindigd (lees: ingetrokken) wegens het niet verstrekken van inlichtingen aangaande zijn re-integratietraject en het frustreren van aangeboden trajecten.
1.2. Bij besluit van 9 maart 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 2 december 2005 gedeeltelijk gegrond verklaard. Het College herroept het besluit van 2 december 2005 en legt in de plaats daarvan een maatregel op van 100% voor de duur van twee maanden met toepassing van artikel 2 van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand (hierna: Maatregelenverordening). De maatregel is opgelegd op grond van het gestelde in de eindrapportage van Rework, het ‘maatregelverleden’ van appellant, het afzeggen van de afspraak van 14 oktober 2005 om te praten over werkzaamheden bij StioLaak (waardoor dit werk niet meer mogelijk was) en het weigeren het trajectadvies te ondertekenen gevolgd door het niet meer reageren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 maart 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor de in dit geding van belang zijnde wettelijke bepalingen verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College gelet op de gedragingen van appellant op 14 oktober 2005 en 10 november 2005 op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet werk en bijstand was gehouden de bijstand van appellant overeenkomstig de Maatregelenverordening te verlagen. De Raad onderschrijft volledig de overwegingen van de rechtbank waarop dit oordeel berust. De Raad is verder van oordeel dat het College die gedragingen terecht heeft gekwalificeerd als gedragingen van de derde categorie als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Maatregelenverordening. Op grond van artikel 13, eerste lid en onder c, van de Maatregelenverordening wordt bij een dergelijke gedraging de bijstand verlaagd met 30% van de bijstandsnorm gedurende een maand. Nu de gedragingen van appellant op 14 oktober 2005 en 10 november 2005, die elk afzonderlijk kunnen leiden tot een maatregel van 30% gedurende een maand, hebben plaatsgevonden binnen een jaar na de oplegging van de maatregel bij besluit van 13 juli 2005 - waarbij het eveneens ging om een gedraging van de derde categorie - is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 13, tweede lid, van de Maatregelenverordening. Voor dit geval zou dat in beginsel een maatregel opleveren van 60% over twee maanden.
4.3. Het College heeft met toepassing van artikel 2, derde lid, van de Maatregelenverordening de bijstand van appellant met 100% gedurende twee maanden verlaagd op grond van verzwarende omstandigheden. De vraag of het College daartoe op goede gronden heeft besloten beantwoordt de Raad met de rechtbank bevestigend. Hij acht daarbij van belang dat uit de stukken blijkt dat de bijstand van appellant vanaf 2001 meermalen is verlaagd door oplegging van een maatregel verband houdende met zijn plicht tot arbeidsinschakeling, en dat appellant ook vanaf juli 2005 in korte tijd meerdere verwijtbare gedragingen van dezelfde aard heeft vertoond en heeft volhard in zijn weigering mee te werken aan inschakeling in het arbeidsproces. Gelet daarop acht de Raad een verlaging van de bijstand met een hoger percentage dan uit een standaardtoepassing van artikel 13, eerste en tweede lid, van de Maatregelenverordening voortvloeit, aanvaardbaar. Evenals de rechtbank acht de Raad het gehanteerde percentage in overeenstemming met het in artikel 2, tweede lid, van de Maatregelenverordening, neergelegde afstemmingsvereiste.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.F. Bandringa en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2009.
(get.) C. Van Viegen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MM