[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 3 september 2008, 07/535 WAO (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
Namens appellant heeft mr. G.B.A. Bol, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als uitbener. In verband met rechterhandklachten ontving hij sedert 20 december 1988 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Na medisch en arbeidskundig heronderzoek in 2006 heeft het Uwv bij besluit van 6 november 2006 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 8 januari 2007 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Bij besluit van 3 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 6 november 2006 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 8 januari 2007 vastgesteld op 45 tot 55%. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant ongeschikt is voor het eigen werk, doch met inachtneming van zijn medische beperkingen, vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), geschikt is voor het verrichten van werkzaamheden in gangbare arbeid in een volledig dienstverband.
2. De rechtbank heeft het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank aanleiding gezien dr. R.J.O. van der Ploeg, neuroloog, als deskundige te benoemen. De deskundige heeft op 24 juni 2008 van zijn bevindingen verslag gedaan. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat de inschatting van de beperkingen van appellant door de verzekeringsarts in de FML bij benadering juist is. Naar de mening van de deskundige zijn er geen neurologische argumenten om meer beperkingen aanwezig te achten. Voorts heeft de deskundige geconcludeerd dat er geen neurologische argumenten zijn om appellant niet in staat te achten om de geduide functies te verrichten.
2.2. De rechtbank heeft gewezen op de vaste rechtspraak van de Raad, waarin besloten ligt dat het oordeel van een onafhankelijke, door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. Van een bijzondere omstandigheid die aanleiding vormt een uitzondering op die hoofdregel aan te nemen, is de rechtbank niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank is de belastbaarheid van appellant vastgesteld naar aanleiding van een gedegen onderzoek door de deskundige, waarbij er geen reden is te twijfelen aan de plausibiliteit van de hieraan door de deskundige verbonden conclusies met betrekking tot de belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bevindingen van de deskundige aansluiten bij de bevindingen van de behandelend sector. Voorts heeft de rechtbank erop gewezen dat appellant in beroep geen medische informatie naar voren heeft gebracht die twijfel doet rijzen aan de juistheid van de medische bevindingen van de deskundige. Naar het oordeel van de rechtbank is de opgestelde FML een juiste weergave van de bij appellant bestaande beperkingen en berust het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag.
2.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant gelet op zijn opleiding en werkervaring in staat moet worden geacht de functies waarvoor als opleidingseis VMBO-niveau geldt te vervullen. Verder bieden naar het oordeel van de rechtbank de beschikbare gegevens voldoende steun om te concluderen dat appellant op de datum in geding met inachtneming van de voor hem geldende medische beperkingen in staat moet worden geacht de hem voorgehouden functies te vervullen.
3. Appellant heeft in hoger beroep volhard in zijn stelling dat hij meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd. Hij kan zich niet verenigen met het oordeel van de deskundige ter zake. Daarnaast zijn er volgens appellant ten onrechte in de FML zogenoemde verborgen beperkingen opgenomen. Ten gevolge van zijn medische beperkingen acht appellant zich niet in staat de werkzaamheden te verrichten in de hem voorgehouden functies. Naar zijn mening heeft het Uwv onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn. Tot slot heeft hij herhaald dat de geduide functies qua niveau niet voor hem geschikt zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een voldoende medische grondslag. De Raad schaart zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven. Ook de Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen en de conclusies van de deskundige, zoals vervat in diens verslag van 24 juni 2008. Anders dan appellant heeft aangevoerd, valt niet in te zien dat de deskundige niet in staat is geweest de FML op de diverse onderdelen te kunnen beoordelen. Voorts werpt de in hoger beroep door appellant ingebrachte verklaring van zijn revalidatiearts van 7 juli 2009 geen ander licht op zijn medische situatie op de datum in geding. De in die verklaring opgenomen medische gegevens zijn door de (bezwaar)verzekeringsarts reeds meegenomen bij de beoordeling van de medische beperkingen van appellant, zoals die zijn vastgelegd door voornoemde deskundige geaccordeerde FML.
4.2. De stelling van appellant dat de FML verborgen beperkingen kent en dat om die reden de onderhavige schatting onvoldoende inzichtelijk is en de schatting daarom geen stand kan houden, treft naar het oordeel van de Raad geen doel. Hij verwijst hiervoor naar zijn uitspraak van 23 februari 2007 (onder meer LJN AZ9153), waaruit onder meer volgt dat het van het aantal en de aard van de verborgen beperkingen afhangt, alsmede van de wijze waarop in de desbetreffende arbeidskundige rapportages aan die beperkingen aandacht is besteed of toereikend en inzichtelijk is gemotiveerd dat de geduide functies voor betrokkene in medische opzicht geschikt zijn te achten. In het voorliggende geval acht de Raad in de arbeidskundige rapportages van 31 oktober 2006 en 1 mei 2007 genoegzaam toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant als passend kunnen worden aangemerkt.
4.3. De Raad is voorts van oordeel dat door het Uwv aannemelijk is gemaakt dat de bij de onderhavige schatting gebruikte functies qua functie- en opleidingsniveau voor appellant geschikt zijn. Hij verwijst daarvoor naar de arbeidskundige rapportage van 6 januari 2009, waarin nader is ingegaan op de door appellant aangevoerde arbeidskundige gronden.
4.4. Uit hetgeen is overwogen in 4.1, 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.M. van de Kerkhof als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009.
(get.) C.P.M. van de Kerkhof.
(get.) M.A. van Amerongen.