ECLI:NL:CRVB:2009:BK1458

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6949 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een etage-assistente na onderzoek naar functietaken en ADL-handelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die in de functie van etage-assistente werkzaam was en haar Ziektewet (ZW) uitkering beëindigd zag. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 oktober 2009 uitspraak gedaan. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar bezwaar tegen de hersteldmelding ongegrond verklaarde. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar het Uwv had een nieuw onderzoek ingesteld naar de aard en omvang van de werkzaamheden van appellante. Dit onderzoek concludeerde dat de functie van etage-assistente geen ADL-handelingen omvatte, wat door meerdere getuigen werd bevestigd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante tijdens haar korte periode van werk als etage-assistente niet in staat was om ADL-handelingen te verrichten, en dat de eerdere besluiten van het Uwv zorgvuldig tot stand waren gekomen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. De Raad zag geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

08/6949 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2008, 08/2570 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Theunessen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Theunessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. In het kader van de Wet inschakeling werklozen (WIW) is appellante door tussenkomst van de gemeente Rotterdam gedetacheerd geweest bij [naam verpleeghuis] te [vestigingsplaats]. Appellante heeft daar gewerkt in de functie van
etage-assistente voor 32 uur per week. Vanwege recidiverende rugklachten is zij voor dat werk uitgevallen. Naar aanleiding van die ziekmelding heeft appellante meerdere malen het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. Op verzoek van de verzekeringsarts heeft de registerarbeidsdeskundige een onderzoek ingesteld naar de aard en omvang van de feitelijke werkzaamheden en de daarbij behorende belastingen van het eigen werk van appellante. De registerarbeidsdeskundige heeft daarover op 12 april 2006 een rapport uitgebracht. Tijdens het laatste spreekuur van de verzekeringsarts van 25 augustus 2006 is appellante met ingang van 28 augustus 2006 geschikt geacht voor het verrichten van haar arbeid, in verband waarmee de haar toegekende uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 28 augustus 2006 is beëindigd bij besluit van 25 augustus 2006.
1.2. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Na heronderzoek door de bezwaarverzekeringsarts is het bezwaar bij besluit van 19 oktober 2006 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 februari 2008 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen voormeld besluit gegrond verklaard en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank was van oordeel dat het besluit van 19 oktober 2006 onzorgvuldig tot stand was gekomen aangezien het Uwv onvoldoende aannemelijk heeft weten te maken dat de werkbeschrijving waar de verzekeringsarts van uit was gegaan, juist was.
1.3. Ter uitvoering van die uitspraak heeft de bezwaararbeidsdeskundige een onderzoek ingesteld naar de aard en omvang, alsmede naar de belastingen van de werkzaamheden die appellante als etage-assistente bij [naam verpleeghuis] verrichtte. Daartoe heeft hij inlichtingen ingewonnen bij [P.] van de afdeling P&O. In het op 6 mei 2008 uitgebrachte rapport heeft de bezwaararbeidsdeskundige als zijn bevindingen weergegeven dat in de werkzaamheden sprake is van afwisselend zitten, staan en lopen en van een fysieke belasting zoals die voorkomt in licht huishoudelijk werk. De bezwaararbeidsdeskundige heeft voor een opsomming van de verschillende taken van de functie van etage-assistente verwezen naar het in 1.1 genoemde rapport van 12 april 2006, aangezien die opsomming door [P.] adequaat werd geacht.
1.4. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar daartoe uitgebrachte rapport van 7 mei 2008 geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen van de bezwaararbeidsdeskundige geen aanleiding geven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Bij besluit van 15 mei 2008 is het bezwaar van appellante tegen haar hersteldmelding andermaal ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het Uwv er vooralsnog in geslaagd was om voldoende aannemelijk te maken dat met de beschrijving van de werkzaamheden zoals weergegeven in het rapport van 6 mei 2008 de functie van etage-assistente op juiste wijze is omschreven.
Appellante heeft zich met dat oordeel niet kunnen verenigen. In hoger beroep - voor zover thans nog van belang - heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de werkbeschrijving zoals neergelegd in het rapport van 6 mei 2008 juist is. Appellante volhardt in haar stelling dat zij tijdens haar werkzaamheden als etage-assistente wel degelijk heeft moeten helpen bij het wassen en aankleden (hierna: ADL) van cliënten/patiënten en zij op grond daarvan en gelet op haar rugklachten niet geschikt geacht kan worden geacht voor haar functie.
3. De Raad, zich beperkend tot dit punt van geschil, overweegt als volgt.
3.1. Blijkens de gedingstukken - en dit is tussen partijen ook niet in geschil - is appellante van woensdag 24 november 2004 tot vrijdag 3 december 2004 werkzaam geweest als etage-assistente bij [naam verpleeghuis]. Gelet op deze korte periode kan worden aangenomen dat zij nog in haar inwerkperiode zat toen zij wegens rugklachten voor haar werk uitviel.
3.2. Na haar ziekmelding is appellante in het kader van de Ziektewet (ZW) voor het eerst door de verzekeringsarts gezien op 31 maart 2006. Uit die rapportage komt naar voren dat appellante heeft aangegeven dat zij laatstelijk heeft gewerkt in een verzorgingstehuis waar zij ouderen heeft moeten verzorgen. De aard van de werkzaamheden omvatte volgens appellante: “mensen wassen, naar bed brengen, eten geven, etc.”
3.3. Uit het daarop ingestelde onderzoek van de registerarbeidsdeskundige van 12 april 2006 zijn de volgende taken van de
etage-assistente naar voren gekomen:
- uitdelen koffie, thee en andere dranken;
- bereiden en serveren van broodmaaltijden;
- assisteren bij serveren van warme maaltijden;
- ophalen gebruikt serviesgoed;
- in- en uitruimen van de afwasmachine en opruimen van de schone vaat;
- woonkamer gezellig houden, voorlezen, breiwerk opzetten;
- begeleiden, assisteren en ophalen bij bezoek aan kapper of andere afdeling van het verpleegtehuis;
- mensen begeleiden naar activiteiten in het verpleegtehuis;
- soms voor de gezelligheid een gesprekje met een patiënt voeren;
- soms wordt geholpen bij het bedden opmaken.
Volgens de registerarbeidsdeskundige behoort het niet tot de taken van een
etage-assistente om de cliënten/patiënten te helpen bij de ADL. Heronderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige op 6 mei 2008 heeft die uitkomst, mede gelet op de verklaring van [P.], bevestigd.
3.4. Hangende het beroep heeft [P.] desgevraagd de gemachtigde van appellante bij e-mail van 15 oktober 2008 laten weten dat het mogelijk is - maar niet waarschijnlijk - dat van appellante gevraagd is om incidenteel te ondersteunen bij de ADL indien appellante een achtergrond, zoals bijvoorbeeld een opleiding en/of werkervaring, in de zorg heeft. Is dat niet het geval dan is het volgens [P.] zeer onwaarschijnlijk dat appellante cliënten/patiënten heeft ondersteund bij ADL-handelingen.
3.5. Naar aanleiding van die e-mail van [P.] heeft het Uwv op 6 mei 2009 contact gezocht met de Servicedesk HRM van “De Stromen”, het overkoepelende orgaan van onder meer [naam verpleeghuis]. Een medewerkster van de Servicedesk heeft aan het Uwv verklaard dat er een duidelijke werkomschrijving, c.q. taakverdeling bestaat en dat de etage-assistente beslist geen ADL-handelingen verricht. Volgens deze medewerkster gebeurt dat ook niet wanneer een betrokkene slechts ervaring in de zorg heeft; er moet daadwerkelijk sprake zijn van het in bezit zijn van een diploma in de zorg.
3.6. Daarop heeft de bezwaararbeidsdeskundige op 4 juni 2009 gesproken met [J.], leidinggevende bij [naam verpleeghuis] en aldaar werkzaam sedert 1974. Desgevraagd heeft [J.] verklaard zich appellante niet te kunnen herinneren. Met betrekking tot de ADL-handelingen heeft [J.] aangegeven dat die kwestie alleen aan de orde kan zijn gekomen wanneer appellante een interne opleiding in die richting zou hebben gevolgd bij [naam verpleeghuis]. Gelet op de korte periode waarin appellante bij de instelling werkzaam is geweest, achtte [J.] dat niet waarschijnlijk.
3.7. De Raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat het arbeidskundige onderzoek naar de feitelijke werkzaamheden van appellante in zijn totaliteit bezien deugdelijk en zorgvuldig tot stand is gekomen. Het Uwv heeft daarmee in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat de ADL-handelingen geen onderdeel uitmaken van de door appellante vervulde functie van etage-assistente. De Raad heeft daarbij met name laten wegen dat de beschrijving van de functietaken zoals weergegeven in het rapport van de registerarbeidsdeskundige van 12 april 2006 het dichtst bij de datum van de ziekmelding van appellante ligt en daarmee geacht kan worden de meest betrouwbare beschrijving te zijn. Van belang is tevens dat die beschrijving adequaat is bevonden door de medewerker van P&O, [P.]. Bovendien hebben de beide andere door het Uwv benaderde personen hetzelfde beeld van de etageassistente uitgedragen. Daarnaast hebben die drie medewerkers onafhankelijk van elkaar bevestigd dat in de functie van etage-assistente geen ADL-handelingen voorkomen.
3.8. De Raad is er niet van overtuigd geraakt dat appellante in haar functie van etage-assistente dan wel op grond van haar ervaring in de zorg wel ADL-handelingen heeft verricht. Blijkens de in 3.6 weergegeven en overigens niet weersproken verklaring van [J.] had appellante dan een interne opleiding in [naam verpleeghuis] moeten hebben gevolgd. Daarvan is de Raad niet gebleken en hij acht het ook overigens niet aannemelijk gelet op de wel zeer korte periode dat appellante bij [naam verpleeghuis] werkzaam is geweest. De enkele stelling van appellante dat zij ruim vijf jaren in de zorg werkzaam is geweest en zoals zij ter zitting van de Raad verklaarde dat zij bij “De Stromen” een interne opleiding heeft gevolgd, acht de Raad onvoldoende om daar anders over te oordelen.
4. Uit het vorenstaande dient te volgen dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter, en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
TM