[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 november 2008, 07/281 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 oktober 2009
Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gloudi. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn.
1.1. Bij besluit van 31 augustus 2006 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante, welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 31 oktober 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Bij besluit van 15 januari 2007 heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 31 augustus 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 15 januari 2007 op een arbeidskundige grond gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, maar tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.
3. Het hoger beroep is beperkt tot het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het besluit van 15 januari 2007. Appellante stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat zij meer beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangegeven en dat zij om die reden de haar voorgehouden functies niet kan vervullen. Zij verzoekt de Raad om een deskundige te benoemen met name om helder te krijgen welke beperkingen er nu precies bestaan op het cognitieve vlak. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapportage van psychiater drs. H. Keijer overgelegd, gedateerd 4 mei 2009.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De rechtbank heeft uitvoerig gemotiveerd aangegeven waarom zij geen reden ziet de medische grondslag van het besluit voor onjuist te houden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank ter zake volledig en maakt die tot de zijne.
4.2. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat appellante op de datum in geding medisch meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. Voor het standpunt van appellante is geen steun te vinden in het rapport van psychiater Keijer, dat is gebaseerd op een onderzoek van appellante in het kader van de diagnostiek en adviesprocedure bij het Centrum voor Psychosomatiek Eikenboom Ambulant te Zeist dat in januari 2009 vier dagen heeft geduurd.
De Raad verwijst naar de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 3 juni 2009 op genoemd rapport, uit welke reactie valt af te leiden dat noch de toegenomen pijnklachten, noch de gestelde beperkingen op het cognitieve vlak zijn terug te voeren tot de datum in geding 31 oktober 2006. De Raad acht deze reactie voldoende inzichtelijk en ook overtuigend.
4.3. De omstandigheden dat appellante met ingang van 22 februari 2007 na een herbeoordeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse (35-45%) is ingedeeld en met ingang van een latere datum volledig arbeidsongeschikt in de zin van de Ziektewet is geacht, zien niet op de datum in geding en leiden mitsdien niet tot een ander oordeel.
4.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Raad, evenals de rechtbank, geen aanleiding om appellante te laten onderzoeken door een medisch deskundige.
4.5. Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML is er geen reden om aan te nemen dat de aan appellante voorgehouden functies haar belastbaarheid overschrijden en niet aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd.
4.6. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2009.
(get.) T.J. van der Torn.