ECLI:NL:CRVB:2009:BK1441

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2435 WIA + 08-2738 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische indicaties en arbeidsgeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van zowel de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als de betrokkene, die een WIA-uitkering aanvroeg. De betrokkene stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar schouderklachten en de noodzaak voor medische pauzes na een maaltijd, als gevolg van een dumping syndroom na een maagoperatie. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte geen medische indicatie voor pauzes erkende, en dat de rustbehoefte van de betrokkene niet in aanmerking was genomen bij de beoordeling van haar arbeidsgeschiktheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het bestreden besluit van het Uwv had vernietigd en het Uwv had opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Raad oordeelde dat de maatmanarbeid van de betrokkene ongeschikt was vanwege de fysieke belasting en dat de medische beperkingen niet waren onderkend. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van de betrokkene en bepaalde dat het Uwv het betaalde griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

08/2435 WIA
08/2738 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 4 april 2008, 07/739 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. F.H. Kuiper, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Ook het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2009. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Kuiper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.G.E. Houtbeckers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 5 januari 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor betrokkene per 10 augustus 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), onder de overweging dat betrokkene weer geschikt werd geacht voor haar eigen werk.
1.2. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 16 april 2007 (het bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Ook heeft de rechtbank beslissingen gegeven over de vergoeding van de proceskosten van betrokkene en vergoeding van het griffierecht. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv het eigen werk van betrokkene – de maatmanfunctie – op juiste wijze heeft beschreven. Naar het oordeel van de rechtbank moet er echter gelet op de door betrokkene overgelegde gegevens van worden uitgegaan dat betrokkene vanwege zogenoemde dumpingklachten medisch geïndiceerde pauzes moet nemen, waardoor zij niet voltijds beschikbaar kan zijn voor arbeid, maar binnen de normale werktijden slechts maximaal zes uur inzetbaar zal zijn. Om die reden heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist geacht en is het bestreden besluit vernietigd.
3.1. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte geen aandacht heeft geschonken aan de gronden die zij heeft aangevoerd met betrekking tot haar schouderklachten. Volgens betrokkene heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met die klachten. Verder meent betrokkene dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beschrijving van het eigen werk en de daarmee gepaard gaande belasting juist is. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft betrokkene een rapport overgelegd van de arbeidsdeskundige J. Kijvekamp van 20 juni 2008.
3.2. Het hoger beroep van het Uwv is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat betrokkene op medische gronden maximaal zes uur inzetbaar zal zijn. Volgens het Uwv is er geen medische indicatie om vanwege dumpingklachten pauzes te nemen en behoeft er dus ook niet te worden uitgegaan van een medische urenbeperking. Daarnaast meent het Uwv dat betrokkene ondanks haar beperkingen in staat is om haar eigen werk te verrichten.
4. De Raad zal het hoger beroep van betrokkene en het Uwv in samenhang bezien, gelet op de aard van de aangevoerde gronden.
4.1. Betrokkene kan niet worden gevolgd in haar stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met haar schouderklachten. Uit de rapportage van de verzekeringsarts van 7 november 2006 en van de bezwaarverzekeringsarts van 16 maart 2007 blijkt dat met de schouderklachten van betrokkene rekening is gehouden, voor zover bij onderzoek was gebleken van pijn aan die schouder en een verminderde kracht in de arm. Dat deze klachten (ook) hadden moeten leiden tot het aannemen van een beperking betreffende knijp- en grijpkracht, is door betrokkene onvoldoende onderbouwd. In het door betrokkene overgelegde rapport van verzekeringsgeneeskundige drs. P.M.J. Swerts van 9 februari 2007 wordt weliswaar een beperking voor knijp- en grijpkracht aangegeven, maar in dat rapport wordt niet toegelicht waarom een dergelijke beperking gelet op de onderzoeksbevindingen en de aard van de aandoening zou moeten worden aangenomen. De enkele vermelding in dat rapport dat betrokkene regelmatig spullen uit haar handen laat vallen, is daarvoor niet genoeg.
4.2.1. Het standpunt van het Uwv dat er geen medische indicatie is voor betrokkene om pauzes te nemen, deelt de Raad niet. Uit de brieven van de behandelend chirurg prof.dr. J.W. Greve van 16 mei 2007 en 18 oktober 2007 blijkt dat betrokkene na een maagoperatie een zogeheten dumping heeft ontwikkeld, als gevolg waarvan zij tot een half uur na het eten invaliderende klachten ondervindt. Volgens Greve is het medisch geïndiceerd dat betrokkene na een maaltijd een half uur rust wordt gegund om van de dumping te herstellen. De stelling van de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 22 april 2008 dat uit de literatuur zou blijken dat dumping in het dagelijks leven niet voor grote problemen zorgt, is te algemeen van aard en ziet voorbij aan de concrete situatie van betrokkene. Ook de stelling van de bezwaarverzekeringsarts dat betrokkene ondanks haar klachten voltijds heeft kunnen werken, snijdt geen hout, omdat betrokkene de dumpingklachten vooral na de tweede operatie op 31 mei 2005 heeft ontwikkeld en zij al op 20 juli 2004 is uitgevallen voor haar werk.
4.2.2. De Raad gaat er op grond van de stukken vanuit dat de rustbehoefte van betrokkene eruit bestaat dat zij – mede gelet op de niet in geschil zijnde noodzaak om geregeld te eten – gedurende een werkdag drie keer een half uur moet rusten na een maaltijd. Voor een verdergaande rustbehoefte ziet de Raad geen grond, nu daarvan uit de stukken niet blijkt en betrokkene in het verweerschrift van 14 augustus 2008 zelf ook uitgaat van de hiervoor genoemde frequentie. Met het Uwv en anders dan de rechtbank, ziet de Raad in deze rustbehoefte echter niet een aanleiding om een medische urenbeperking van zes uur per dag aan te nemen. Het gaat immers niet om een beperking in het aantal uren in strikte zin dat betrokkene per werkdag kan functioneren, maar om een medische beperking die ertoe leidt dat binnen de gebruikelijke arbeidstijd het werk met enige regelmaat betrekkelijk lang moet kunnen worden onderbroken, te weten drie keer een half uur. Door betrokkene te verrichten arbeid moet aan die laatste voorwaarde voldoen, niet aan de eis dat op maximaal zes uur per dag wordt gewerkt.
4.3. De Raad ziet geen grond om, afgezien van hetgeen onder 4.2 is overwogen, de medische grondslag van het bestreden besluit en de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 16 maart 2007 voor het overige voor onjuist te houden.
4.4. De maatmanarbeid van betrokkene is de functie inpakster op basis van een werkweek van 36 uur, in een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Bij de beoordeling van de vraag of betrokkene geschikt is voor die arbeid moet volgens vaste rechtspraak worden uitgegaan van de laatstelijk door betrokkene verrichte feitelijke arbeid met alle aan die werkzaamheden verbonden belastende factoren, hetgeen niet anders is in geval van een Wsw-dienstverband (zie de uitspraak van de Raad van 12 november 2004, LJN AR6566). Daarvan uitgaande is de Raad anders dan het Uwv van oordeel dat de hiervoor genoemde rustbehoefte van betrokkene in de weg staat aan de geschiktheid voor het eigen werk. Tot de belastende factoren van dat werk behoort immers dat betrokkene van 07.30 uur tot 16.00 uur werkzaam is, dat zij werk verricht aan een lopende band en alleen op vaste tijden pauze kan houden, en dat zij 36 uur per week dient te werken, naar welke urenomvang zij ook wordt beloond. Die belastende factoren laten niet toe dat het werk binnen de gebruikelijke arbeidstijd elke dag drie keer een half uur wordt onderbroken. De stelling van de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 22 april 2008 dat de aard van Wsw-arbeid in zijn algemeenheid meebrengt dat deze moet worden aangepast aan de beperkingen van betrokkene, ziet voorbij aan de hiervoor genoemde rechtspraak. Overigens tekent de Raad aan dat door het Uwv ook niet aannemelijk is gemaakt dat de maatmanarbeid kan worden aangepast aan de rustbehoefte van betrokkene, zonder afbreuk te doen aan wezenlijke elementen van die maatmanarbeid wat betreft belasting en beloning.
4.5. De Raad acht met betrokkene de maatmanarbeid ook ongeschikt vanwege de fysieke belasting daarvan. Op grond van het rapport van arbeidsdeskundige Kijvekamp is voldoende aannemelijk dat de belasting in die arbeid met name ten aanzien van reiken en gebogen werken – in onderlinge samenhang bezien – de beperkingen van betrokkene te boven gaat. In het rapport van Kijvekamp is op gedetailleerde en uitvoerige wijze in kaart gebracht dat betrokkene meer dan 60 cm moet reiken en dat de frequentie van reiken 750 keer per uur is. Deze belasting overschrijdt de beperkingen van betrokkene neergelegd in de FML van 16 maart 2007. De reactie van de bezwaararbeidsdeskundige, met name verwoord in de rapportages van 2 oktober 2008 en 8 september 2009, is onvoldoende reden voor een ander oordeel. De redenering in die rapportages dat in de maatmanarbeid in feite geen sprake is van reiken, omdat wordt gewerkt met gesteunde armen, acht de Raad niet overtuigend. Met name valt niet in te zien hoe in geval van werkzaamheden waarin 1.500 keer per uur zeepjes van een band moeten worden gepakt, inpakmateriaal moet worden gepakt en doosjes moeten worden gevouwen, langdurig met gesteunde armen kan worden gewerkt. Verder is door de bezwaararbeidsdeskundige niet inzichtelijk gereageerd op de stelling van Kijvekamp dat indien al met gesteunde armen zou kunnen worden gewerkt, dit leidt tot een voorovergebogen werkhouding, hetgeen blijkens de FML eveneens slechts zeer beperkt mogelijk is voor betrokkene. De Raad neemt verder in aanmerking dat de bezwaararbeidsdeskundige ervan heeft afgezien om een eigen werkplekonderzoek te doen, ondanks dat er bij hem enige twijfel was aan de bevindingen van de arbeidsdeskundige, terwijl ook de andersluidende conclusies van Kijvekamp niet zijn weerlegd door eigen onderzoek van de bezwaararbeidsdeskundige. Mogelijk resterende twijfel over de beschrijving en geschiktheid van de maatmanarbeid komt daarom voor risico van het Uwv.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het Uwv en betrokkene deels slaagt. De aangevallen uitspraak komt echter gelet op hetgeen hiervoor is overwogen toch voor bevestiging in aanmerking, zij het met verbetering van gronden. De rechtbank heeft immers terecht het bestreden besluit vernietigd en het Uwv terecht opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Het Uwv zal opnieuw moeten beoordelen of voor betrokkene recht is ontstaan op een WIA-uitkering. Daarbij moet ervan worden uitgegaan dat het eigen werk van betrokkene – de maatmanarbeid – ongeschikt is en moet rekening worden gehouden met de medische beperking als aangegeven onder 4.2.2.
5. De Raad ziet reden om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Met betrekking tot de vordering van de kosten van het uitgebrachte rapport van Kijvekamp is de Raad van oordeel dat deze vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder b van het Besluit proceskosten bestuursrecht is bij een gespecificeerde bestede tijd van 6,25 uur een forfaitaire vergoeding aan de orde van € 507,69.
6. Het verzoek van betrokkene om vergoeding van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming door het Uwv noodzakelijk is. Het Uwv zal bij zijn nadere besluitvorming tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag of en, zo ja, in hoeverre er termen zijn om renteschade te vergoeden.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.151,69, te betalen door het Uwv aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan betrokkene het betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
EK