[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 24 oktober 2007, 06/2394 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (hierna: College)
Datum uitspraak: 13 oktober 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 1 september 2009, waar partijen, zoals tevoren aangekondigd, niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant ontvangt vanaf 14 maart 1997 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), berekend naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.3. Op 25 september 2006 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd in verband met de verlaging van de bij wijze van voorschot betaalde huurtoeslag met ingang van 1 augustus 2006 van € 250,-- naar € 166,-- per maand.
1.4. Bij besluit van 28 september 2006 heeft het College aan appellant bijzondere bijstand verleend tot een bedrag van € 406,--. Aan dit besluit heeft het College ten grondslag gelegd dat de belastingdienst over de eerste zeven maanden van 2006 € 406,-- teveel aan huurtoeslag heeft verstrekt en dat appellant door de verrekening van dit bedrag door de belastingdienst met de resterende vijf maanden van 2006 in zodanige financiële problemen dreigt te komen dat hij, in combinatie met zijn hoge woonlasten, niet meer volledig in zijn levensonderhoud kan voorzien.
1.5. Appellant heeft tegen het besluit van 28 september 2006 een bezwaarschrift ingediend. Op verzoek van appellant heeft het College met toepassing van het bepaalde in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht het bezwaarschrift ter behandeling als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 28 september 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat het College bij besluit van 28 september 2006 geheel overeenkomstig het verzoek van appellant tot een bedrag van € 406,-- bijzondere bijstand heeft toegekend in verband met de verlaging van de huurtoeslag met ingang van 1 augustus 2006. Voorts stelt de Raad vast dat appellant in hoger beroep het oordeel van de rechtbank niet betwist dat het College met dit besluit aan de aanvraag van appellant van 22 september 2006 volledig tegemoet is gekomen. Dit betekent dat appellant geen belang meer had bij een oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
5. De Raad ziet geen aanleiding tot een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat het College aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.F. Bandringa en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2009.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger