[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 maart 2008, 07/853 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 oktober 2009
Namens appellant heeft mr. M.L. Stroink, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2009. Appellant is, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
1.1. Appellant is vanaf 1 januari 1998 op basis van een Persoons Gebonden Budget werkzaam geweest als verzorger van zijn echtgenote, die op 27 september 2004 is overleden. Met ingang van laatstgenoemde datum heeft appellant zich arbeidsongeschikt gemeld wegens psychische klachten. Per 25 september 2006 heeft hij een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2. Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat hij na afloop van de wachttijd per 25 september 2006 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
1.3. Namens appellant is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 juli 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 25 september 2006, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de drie door de (bezwaar)arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van deze drie functies met het voor appellant geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van 25,6%. Bij een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en uitvoerig overwogen, waarom de in beroep voorgedragen gronden niet kunnen slagen.
3. In hoger beroep heeft appellant wederom aangevoerd dat er nog geen positieve verandering in zijn medische situatie is opgetreden. Door het Uwv is onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten. Ten onrechte heeft het Uwv geen rekening gehouden met zijn in 2007 verslechterde psychische situatie. Hij acht zich niet in staat de functies van chauffeur bijzonder vervoer en gezinshulp te verrichten.
4.1. De Raad overweegt in de eerste plaats dat hij geen aanknopingspunten heeft gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank met betrekking tot de medische aspecten heeft overwogen. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit berust op een zorgvuldig onderzoek. Hij voegt daaraan nog toe dat niet uit het oog mag worden verloren dat de datum hier in geding 25 september 2006 is. Uit het geheel van de beschikbare gegevens komt naar het oordeel van de Raad niet naar voren dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding heeft overschat. De omstandigheid dat in de loop van 2007 de psychische klachten zijn toegenomen geeft geen aanleiding te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid per 25 september 2006. Ook in hoger beroep heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat reeds op die datum sprake was van een terugval in zijn psychische situatie of dat anderszins zijn belastbaarheid was verminderd. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat uit de brief van de huisarts van 7 mei 2007 weliswaar naar voren komt dat bij appellant sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met daarbij periodes met depressie en dat er op dit moment weer een “downe fase” is waarbij de fysieke beperking een rol speelt, maar daarbij gaat het niet om nieuwe of andere feiten over de medische situatie van appellant op 25 september 2006. Ook de klachten over de schildklierfunctie dateren van na die datum, namelijk van maart 2007.
4.2. Tevens is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende arbeidskundige grondslag berust. De grond van appellant dat de functies van chauffeur bijzonder vervoer en gezinshulp voor hem niet passend zijn in verband met zijn depressieve klachten, faalt. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant heeft het Uwv genoegzaam toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn te achten voor appellant.
5. Uit het onder 4.1 en 4.2 overwogene volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van F. Heringa als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2009.