ECLI:NL:CRVB:2009:BK1156
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 30 november 2007 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had op 14 april 2006 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), nadat zij op 24 augustus 2004 wegens psychische klachten was uitgevallen voor haar werk als assistent microbiologisch analiste. Het Uwv had bij besluit van 26 juli 2006 vastgesteld dat appellante geen recht op een WIA-uitkering had, omdat zij na afloop van de wachttijd op 22 augustus 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond bij een besluit van 7 februari 2007.
Tijdens de zitting op 11 september 2009 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door F. Snatager. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de vaststelling van de belastbaarheid van appellante, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 juni 2006. De Raad heeft de grieven van appellante, die stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen, verworpen. De informatie van haar behandelend psycholoog was bekend bij de verzekeringsarts, die geen aanleiding zag om aan te nemen dat appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.