ECLI:NL:CRVB:2009:BK1156

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-153 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 30 november 2007 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had op 14 april 2006 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), nadat zij op 24 augustus 2004 wegens psychische klachten was uitgevallen voor haar werk als assistent microbiologisch analiste. Het Uwv had bij besluit van 26 juli 2006 vastgesteld dat appellante geen recht op een WIA-uitkering had, omdat zij na afloop van de wachttijd op 22 augustus 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond bij een besluit van 7 februari 2007.

Tijdens de zitting op 11 september 2009 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door F. Snatager. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de vaststelling van de belastbaarheid van appellante, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 juni 2006. De Raad heeft de grieven van appellante, die stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen, verworpen. De informatie van haar behandelend psycholoog was bekend bij de verzekeringsarts, die geen aanleiding zag om aan te nemen dat appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden had. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/153 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 november 2007, 07/736 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. El Ahmadi, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Snatager.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 24 augustus 2004 wegens psychische klachten uitgevallen voor haar werk als assistent microbiologisch analiste. Op 14 april 2006 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. Bij besluit van 26 juli 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan, omdat appellante na afloop van de voor haar geldende wachttijd op 22 augustus 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 februari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 22 augustus 2006, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor haar geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%, namelijk 8,7%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep gaat het om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand houdt.
3.1. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank. De Raad heeft, evenmin als de rechtbank in het dossier aanknopingspunten gevonden om te concluderen dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig is geweest of tot onjuiste vaststelling van de belastbaarheid van appellante heeft geleid. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 juni 2006 zijn diverse beperkingen aangegeven in verband met de klachten van appellante.
3.2. Met betrekking tot de in hoger beroep wederom naar voren gebrachte grieven dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen en dat appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, in welk verband appellante heeft gewezen op de brief van behandelend psycholoog drs. C.C. Carels van 29 april 2006, overweegt de Raad het volgende.
De informatie van de psycholoog waar appellante in hoger beroep op heeft gewezen was bekend bij verzekeringsarts L. Stienstra. Deze arts heeft in deze informatie geen aanleiding gezien om aan te nemen dat er geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden bij appellante. De bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal heeft in zijn rapport overwogen dat van volledige arbeidsongeschiktheid geen sprake is omdat appellante normaal zelfredzaam is, ook huishoudelijke taken verricht en op vakantie gaat. Hij onderschrijft het standpunt van de verzekeringsarts dat de vicieuze cirkel van toenemende vermoeidheid onder invloed van toenemende vermijding met werkhervatting kan worden doorbroken. In het verweerschrift in hoger beroep heeft het Uwv – onder verwijzing naar de uitzonderingscategorieën zoals omschreven in de Standaard Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden – betoogd dat uit de in het dossier aanwezige informatie niet blijkt dat appellante zodanig wisselbaar belastbaar is dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft.
De Raad is van oordeel dat uit de in het dossier aanwezige medische stukken duidelijk naar voren komt dat er geen grond bestaat voor de stelling van appellante dat er bij haar geen sprake is van benutbare mogelijkheden. In hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens overgelegd die doen twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid. De grieven van appellante slagen daarom niet.
3.3. Aldus ervan uitgaande dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is te achten, heeft de Raad evenmin grond om de arbeidskundige grondslag niet als juist te aanvaarden.
4. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van F. Heringa als griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 oktober 2009.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) F. Heringa.
TM