ECLI:NL:CRVB:2009:BK1152

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1065 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats op basis van een besluit van 20 september 2006, waarin werd gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 5 november 2006 minder dan 15% was. Appellante, die sinds 1999 vanwege zwangerschaps- en later psychische klachten niet meer kon werken, had eerder een WAO-uitkering ontvangen die laatstelijk was vastgesteld op 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar uitkering, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Utrecht bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 7 januari 2008. Appellante voerde aan dat zij door haar gezondheidsklachten, waaronder fibromyalgie, niet in staat was om zonder urenbeperking te werken. Ze stelde dat het medisch onderzoek naar haar arbeidsongeschiktheid onvoldoende was geweest en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen.

De rechtbank oordeelde echter dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen aanwijzingen waren dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante niet juist was. De Raad voor de Rechtspraak onderschreef dit oordeel en concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere bevindingen konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was om de aan haar voorgehouden functies fulltime te vervullen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe relevante medische gegevens aan te leveren in hoger beroep. De Raad achtte geen termen aanwezig om de proceskosten te vergoeden, wat betekent dat appellante de kosten van het hoger beroep zelf moest dragen.

Uitspraak

08/1065 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 januari 2008, 07/396 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.M.B. Amting, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Amting voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Snatager.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 20 september 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, met ingang van 5 november 2006 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.2. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 januari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 5 november 2006, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor haar geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit dat minder is dan 15%.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellante als eiseres is aangeduid en het Uwv als verweerder, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
“Eiseres is op 12 januari 1999, eerst vanwege zwangerschapsklachten en later vanwege psychische klachten, uitgevallen voor haar werkzaamheden als cateringmedewerkster voor 30 uur per week. Per 11 januari 2000 is aan haar een uitkering op grond van de WAO toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De onderhavige procedure betreft een herbeoordeling volgens het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals dat gewijzigd is op 18 augustus 2004, Stb. 2004, 434 en in werking is getreden per 1 oktober 2004. Dit heeft geleid tot het primaire besluit van 20 september 2006, waarbij verweerder de WAO-uitkering van eiseres per 5 november 2006 heeft ingetrokken op de grond dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
Eiseres heeft in beroep – kort samengevat – aangevoerd dat zij met haar beperkingen niet in staat is om zonder urenbeperking gangbare arbeid te verrichten. Zij lijdt aan de ziekte fibromyalgie en heeft veel gezondheidsklachten, die het haar onmogelijk maken om 36 uur per week te werken. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het medisch onderzoek naar de arbeidsongeschiktheid ontoereikend is geweest. Eiseres ervaart veel pijnklachten, is snel vermoeid, heeft weinig energie, kan zich moeilijk concentreren en heeft een slecht geheugen. De bezwaarverzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres onvoldoende geïnventariseerd. Begin 2006 zijn de klachten van eiseres verergerd. Het werk dat eiseres per 14 november 2006 is gestart, heeft zij na twee weken moeten staken vanwege rugklachten. Eiseres verwijst naar de informatie van 26 juni 2007 van haar fysiotherapeute. Volgens eiseres had er nadere informatie moeten worden opgevraagd bij de huisarts, de reumatoloog en de fysiotherapeut. De bezwaarverzekeringsarts heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres in staat zou zijn tot normaal functioneren. Als gevolg van psychische en lichamelijke klachten is eiseres volgens eigen zeggen in het geheel niet in staat om duurzaam werkzaamheden te verrichten.”
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reden bestaat om aan te nemen dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 december 2006 onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. Daarbij heeft de rechtbank het van belang geacht dat de bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er geen objectiveerbare lichamelijke afwijkingen zijn gevonden, zelfs geen duidelijke aanwijzingen voor fibromyalgie. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 20 december 2006 gemotiveerd heeft aangegeven waarom de verzekeringsarts terecht geen urenbeperking heeft aangenomen. Appellante voldoet volgens de bezwaarverzekeringsarts niet aan het beleid van het Uwv dienaangaande, zoals neergelegd in de “Standaard verminderde arbeidsduur”. De door appellante aangegeven chronische vermoeidheid valt niet te relateren aan een lichamelijke en/of geestelijke aandoening. Niet valt in te zien waarom appellante niet in volledig gangbaar stressarm en fysiek niet te zwaar werk, niet de gehele dag actief zou kunnen zijn. Hierbij is opgemerkt dat appellante in de praktijk van alledag al een groot deel van de dag actief is. Bovendien is niet gebleken van een verminderde beschikbaarheid voor arbeid vanwege het volgen van een langdurige intensieve behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig onderzoek verricht en zijn er geen aanwijzingen op basis waarvan de bezwaarverzekeringsarts nader onderzoek bij de huisarts, de dermatoloog of de fysiotherapeut had moeten verrichten, alvorens tot zijn beoordeling te kunnen komen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn reactie op de informatie van 26 juni 2007 van de fysiotherapeute verder gemotiveerd aangegeven dat deze informatie geen nieuw licht werpt op de gezondheidssituatie van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende gemotiveerd waarom de aan appellante voorgehouden functies haar belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML, niet overschrijden.
3.1. De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank. In hoger beroep zijn geen nieuwe medische gegevens ingezonden waaruit blijkt dat de vastgestelde belastbaarheid niet juist zou zijn. Appellante heeft aangevoerd dat ze kort na de datum in geding in een callcenter is gaan werken en daar na twee weken is uitgevallen wegens rugklachten. Hieruit zou gebleken zijn dat ze geen hele dagen kan werken. De Raad overweegt dat niet vaststaat wat de oorzaak van de uitval uit die functie is geweest. Ook is niet duidelijk wat de belastbaarheid in die functie was. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om ervan uit te gaan dat appellante niet in de aan haar voorgehouden functies fulltime werkzaam zou kunnen zijn.
3.2. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van F. Heringa als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2009.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) F. Heringa.
EK