ECLI:NL:CRVB:2009:BK0732

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2371 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep inzake bijstandsverlening en verplichtingen tot inschakeling in de arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2008. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, dat hem mededeling had gedaan van de verplichtingen tot inschakeling in de arbeid in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College had appellant ontheven van de sollicitatieplicht tot zijn 65ste jaar, maar had het bezwaar tegen het eerdere besluit ongegrond verklaard.

Tijdens de behandeling van de zaak op 1 september 2009 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat het College op 20 januari 2009 een nieuw besluit op bezwaar had genomen, waarbij het bezwaar van appellant gegrond was verklaard. Dit betekende dat appellant geen (proces)belang meer had bij een beoordeling van zijn hoger beroep, aangezien het College hem al tegemoet was gekomen. Appellant had wel kosten gemaakt voor de procedure en verzocht om vergoeding, maar de Raad oordeelde dat het College al bereid was deze kosten te vergoeden, waardoor het verzoek voor het overige niet voor inwilliging in aanmerking kwam.

De Raad concludeerde dat er geen rechtens relevant belang was voor appellant om het hoger beroep voort te zetten, en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak benadrukt het belang van een concreet procesbelang in hoger beroep en de rol van de bestuursrechter in het beoordelen van dergelijke zaken.

Uitspraak

08/2371 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2008, 06/6196 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College).
Datum uitspraak: 13 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het College heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken aan de Raad gezonden.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 1 september 2009. Partijen zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 21 september 2006 heeft het College appellant mededeling gedaan van voor hem geldende - aan de bijstandverlening ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) verbonden - verplichtingen tot inschakeling in de arbeid. In dit besluit is verder vermeld dat appellant tot zijn 65-ste jaar is ontheven van de verplichting om te solliciteren.
1.2. Bij besluit van 28 november 2006 heeft het College het tegen het besluit van 21 september 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 november 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Hangende de behandeling van het hoger beroep heeft het College op 20 januari 2009 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 september 2006 gegrond is verklaard en appellant tot zijn 65-ste jaar is ontheven van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB.
Bij brieven van 7 april 2009 en 11 augustus 2009 heeft het College de Raad voorts meegedeeld bereid te zijn tot vergoeding aan appellant van het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- en van de kosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken om te verschijnen op de zitting van de rechtbank van 22 februari 2008.
5. Naar het oordeel van de Raad is het College met het besluit van 20 januari 2009 en de brieven van 7 april 2009 en 11 augustus 2009 volledig aan appellant tegemoet gekomen.
Dit brengt met zich dat appellant geen (proces)belang meer heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak. Appellant heeft nog aangevoerd dat een inhoudelijk oordeel in deze zaak van belang is voor zowel (andere) klanten als medewerkers van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam, zulks met het oog op nieuwe voorkomende gevallen. De Raad volgt dat standpunt niet. Het moet gaan om een concreet belang van appellant zelf. Ook overigens ziet de Raad in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen rechtens relevant belang bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. De Raad zal het hoger beroep derhalve niet-ontvankelijk verklaren.
6. Appellant heeft naar voren gebracht dat hij voor het voeren van deze procedure kosten heeft moeten maken. Hij heeft de Raad verzocht daarvoor een vergoeding toe te kennen. Voor zover het verzoek ziet op het griffierecht en reiskosten voor het bijwonen voor de zitting van de rechtbank, merkt de Raad op dat het College zich al bereid heeft verklaard deze kosten te vergoeden. Het verzoek komt voor het overige niet voor inwilliging in aanmerking. De Raad is niet gebleken dat het hierbij gaat om kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2009.
(get.) C. van Viegen
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RB