ECLI:NL:CRVB:2009:BK0587

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6150 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een betrokkene tegen de herziening van zijn WAO-uitkering. Betrokkene had zijn werkzaamheden gestaakt op 24 maart 1991 en ontving vanaf 24 maart 1992 een WAO-uitkering, laatstelijk vastgesteld op 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid. Appellant, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had op 5 juni 2007 besloten de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 25 december 2003 vast te stellen op 80 tot 100%. Dit besluit werd door de rechtbank Amsterdam op 8 september 2008 vernietigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit onvoldoende was. De bezwaarverzekeringsarts had niet adequaat onderzocht of de hartklachten van betrokkene in 2001 verband hielden met de latere vastgestelde atherosclerose. De Raad concludeerde dat er geen overtuigende medische gegevens waren die aantonen dat betrokkene vóór 25 december 2003 meer beperkingen had dan door appellant was aangenomen. De Raad wees erop dat betrokkene pas drie jaar na het cardiologisch onderzoek in 2002 door zijn huisarts werd doorverwezen en dat hij pas in augustus 2006 om herziening vroeg vanwege toegenomen klachten.

Uiteindelijk vernietigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het besluit van 5 juni 2007 ongegrond. De Raad concludeerde dat appellant op goede gronden de WAO-uitkering van betrokkene niet eerder dan per 25 december 2003 had herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.

Uitspraak

08/6150 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 september 2008, 07/1808
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 16 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. N.D. Groenewoud, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2009. Voor appellant is verschenen F. Meijer. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Groenewoud.
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene heeft op 24 maart 1991 zijn werkzaamheden gestaakt vanwege verschillende klachten. Met ingang van 24 maart 1992 is hem een WAO-uitkering toegekend, laatstelijk (per 2 april 2002) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.1. Bij brief van 25 augustus 2006 heeft betrokkene appellant verzocht om een herziening van zijn uitkering vanwege toegenomen medische beperkingen.
Bij besluit van 20 december 2006 heeft appellant de mate van arbeidsongeschiktheid per 29 oktober 2005 vastgesteld op 80 tot 100%.
2.2. Bij besluit van 5 juni 2007 (bestreden besluit) is het bezwaar daartegen van betrokkene door appellant gegrond verklaard, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 25 december 2003 wordt vastgesteld op 80 tot 100%.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat appellant met in achtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt en beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - het volgende overwogen. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit een zorgvuldige medische grondslag ontbeert omdat door de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende is onderzocht of het voor 90% dichtgeslibt zijn van de aderen verband hield met de door betrokkene al in 2001 genoemde hartklachten. Gelet op de laten gebleken ernst van de hartklachten, had de bezwaarverzekeringsarts niet zonder meer mogen afgaan op de informatie van de internist uit 2003.
4. Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat er onvoldoende objectiveerbare redenen zijn om de voor
25 december 2003 door betrokkene aangegeven klachten toe te rekenen aan de in september 2005 geconstateerde vernauwing van de kransslagaders. Voor de medisch inhoudelijke gronden verwijst appellant naar de rapportages van bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan van 22 oktober 2008 en 2 maart 2009. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is met het hanteren van de datum 25 december 2003 in zeer ruime mate rekening gehouden met de beperkingen van betrokkene en met een mogelijke progressieve atherosclerose.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. Niet in geding is dat er bij betrokkene in 2002 reeds sprake was van atherosclerose. Appellant stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om in 2002 al forse dynamische beperkingen aan te nemen ten gevolge van cardiale klachten, omdat atherosclerose op zich geen klachten hoeft te geven en er destijds bij onderzoek geen beperkingen zijn vastgesteld. Niet de diagnose is volgens appellant van belang, maar de beperkingen voor arbeid die daaruit voortvloeien.
Betrokkene heeft brieven van cardioloog dr. J.P.R. Herrman van 1 juni 2007 en 5 juni 2009 en cardioloog dr. G. Amoroso van 7 juni 2007 overgelegd. Herrman geeft in zijn brief weliswaar aan dat aderen gewoonlijk niet in korte tijd tot 90% dichtslibben, maar bezwaarverzekeringsarts Tan heeft in de rapportage van 19 augustus 2009 naar het oordeel van de Raad op overtuigende wijze aangegeven dat in de brief van arts-assistent E. Ronner en cardioloog dr. G.J. Laarman van 28 augustus 2002 geen beperkingen en geen omstandigheden staan aangegeven die passen bij een vaatvernauwing en dat betrokkene in 2002 redelijk belastbaar was. Ook uit de overige medische gegevens blijkt niet dat betrokkene vóór 25 december 2003 meer beperkingen had dan waarvan appellant is uitgegaan. Daarnaast merkt de Raad op dat betrokkene na het onderzoek door een cardioloog in 2002 pas drie jaar later door zijn huisarts is verwezen vanwege cardiale klachten en betrokkene na de hartkatheterisatie in september 2005 pas op 25 augustus 2006 heeft verzocht om een herziening vanwege toegenomen klachten. De Raad is dan ook van oordeel dat appellant op goede gronden de WAO-uitkering van betrokkene niet eerder dan per 25 december 2003 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
5.3. Uit hetgeen is overwogen in 5.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep tegen het besluit van 5 juni 2007 ongegrond dient te worden verklaard.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 5 juni 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL