ECLI:NL:CRVB:2009:BK0476
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering na herzieningsverzoeken door appellante
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, geboren in 1955, was van 19 september 1977 tot en met 30 november 1981 werkzaam als monteuse in Nederland. Op 11 september 1979 viel zij uit voor haar werk wegens ziekte. Na 52 weken ziekte ontving zij een uitkering op basis van de AAW en WAO. Echter, bij besluit van 11 juni 1982 heeft het Uwv haar uitkering per 1 juli 1982 ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de Raad van Beroep te Groningen verklaarde dit beroep ongegrond op 17 april 1984.
In de jaren daarna heeft appellante meerdere verzoeken ingediend om het besluit van 11 juni 1982 te herzien, welke door het Uwv zijn afgewezen. De rechtbank Amsterdam heeft op 31 december 1993 de beroepen van appellante tegen deze besluiten eveneens ongegrond verklaard. In 2005 heeft appellante opnieuw een verzoek ingediend om een arbeidsongeschiktheidsuitkering, waarbij zij stelde dat haar arbeidsongeschiktheid op 15 september 1992 was ontstaan. De verzekeringsarts concludeerde echter dat er geen aanwijzingen waren dat haar arbeidsongeschiktheid in de verzekerde periode was ontstaan.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet in haar recht kan worden gesteld, aangezien zij op 15 september 1992 niet meer verzekerd was voor de WAO. De Raad maakt zich de overwegingen van de rechtbank geheel eigen en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 september 2009.