ECLI:NL:CRVB:2009:BK0087

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3883 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van Wajong-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid na leukemie

In deze zaak gaat het om de herziening van de Wajong-uitkering van appellante, die in verband met de late effecten van acute lymfatische leukemie een uitkering had aangevraagd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de Raad oordeelt dat er onvoldoende redenen zijn om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen en de zorgvuldigheid van de beoordeling. De Raad concludeert dat de informatie die beschikbaar was, voldoende basis bood voor een verantwoorde inschatting van de arbeidsmogelijkheden van appellante. De Raad bevestigt dat de gevolgen van de leukemie adequaat zijn meegenomen in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.

De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep overwogen, waaronder de onduidelijkheid over de restverschijnselen van de medische behandeling en de motivering van de urenbeperking. De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsartsen de belastbaarheid van appellante correct hebben vastgesteld en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, niet passend zijn voor appellante. De Raad wijst erop dat de overschrijdingen van de toegestane urenbeperkingen niet geaccepteerd kunnen worden en dat de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% gehandhaafd blijft. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

08/3883 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 mei 2008, 07/1833 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 30 juli 2009 is namens appellante een rapportage van 6 maart 2009 van psycholoog T. Braams ingediend. Op 5 augustus 2009 heeft bezwaarverzekeringsarts S.J.J.M. Gommers hierop een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. De Glas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
II. OVERWEGINGEN
1.1. In december 1999 heeft appellante een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend bij de rechtsvoorganger van het Uwv in verband met de late effecten van een acute lymfatische leukemie die appellante in 1982 heeft gekregen.
1.2. Aan appellante is ingaande 20 december 1998 een Wajong-uitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. In het kader van een herbeoordeling heeft er een medisch en arbeidskundig onderzoek plaats gevonden. Op basis van de bevindingen en conclusies uit deze onderzoeken heeft het Uwv bij besluit van 9 oktober 2006 de aan appellante toegekende Wajong-uitkering met ingang van 10 december 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.4. Naar aanleiding van het tegen dat besluit gemaakte bezwaar hebben de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidskundige nader onderzoek verricht. Gelet op de uitkomsten van deze onderzoeken is bij besluit van 29 maart 2007, hierna: het bestreden besluit, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 oktober 2006 gegrond verklaard. Appellante heeft tot 30 mei 2007 recht op een Wajong-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en vanaf 30 mei 2007 wordt deze uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante gericht tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en beslissingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de belastbaarheid van appellante bij het bestreden besluit onjuist is vastgesteld nu in beroep de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is aangescherpt ten aanzien van het aspect werktempo. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om appellante verder beperkt te achten dan in de aangescherpte FML is vastgesteld. Appellante moest op de in geding zijnde datum in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar in beroep vastgestelde belastbaarheid. Met de functies waarop de schatting is gebaseerd kan appellante een zodanig inkomen verdienen dat zij voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt in de zin van de Wajong moet worden beschouwd.
3. In hoger beroep is namens appellante onder meer aangevoerd dat geen acht is geslagen op het feit dat over de restverschijnselen van de medische behandeling van appellante in het verleden veel onduidelijkheid en onbekendheid bestaat. De rechtbank had volgens appellante dienen in te gaan op de vraag of voldoende onderzocht is of medische beletselen bestaan in relatie tot het verrichten van arbeid. Daarbij ligt voor appellante de nadruk op de energetische belasting. Voorts is appellante van mening dat de motivering voor het rechtvaardigen van een urenbeperking tot 20 uur per week in plaats van voorheen tot 10 uur per week te kort schiet.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen, noch aan de zorgvuldigheid waarmee deze zijn vastgesteld. De voorhanden zijnde informatie bood voldoende basis om tot een verantwoorde inschatting van de arbeidsmogelijkheden van appellante te komen en uit de aard van de vastgestelde beperkingen en de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen blijkt naar het oordeel van de Raad voldoende overtuigend dat met de gevolgen van de leukemie rekening is gehouden. Dat de (bezwaar)verzekeringsartsen appellante niet hebben gevolgd in haar mening dat een urenbeperking tot tien uur per week aangenomen dient te worden, is naar het oordeel van de Raad ook voldoende gemotiveerd in het rapport van bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon van 15 februari/ 9 maart 2007, zoals dit nader is toegelicht door bezwaarverzekeringsarts S. Gommers bij diens aanvullende rapportage van 3 april 2008. De Raad kan zich voorts geheel vinden in hetgeen door bezwaarverzekeringsarts Gommers in zijn rapportage van 5 augustus 2009 is overwogen omtrent het in hoger beroep overgelegde rapport van psycholoog Braams met betrekking tot de gestelde dyscalculie.
4.2. Wat betreft de arbeidskundige grondslag overweegt de Raad als volgt. De in het kader van de voorbereiding van het primaire besluit van 9 oktober 2006 onderzoek verricht hebbende verzekeringsartsen A.J. Hoffman en L.P.W.J. van Engelen hebben een urenbeperking van toepassing geacht van vijf maal vier uren per week. Dit is in de FML van 13 januari 2006 verwoord als ‘gemiddeld ongeveer 4 uur per dag’ en ‘gemiddeld ongeveer 20 uur per week’. In de in beroep aangepaste FML van 4 april 2008 is dit aspect ongewijzigd overgenomen. De Raad is van oordeel dat, ook al zou er vanuit moeten worden gegaan dat er in deze beperking een zekere marge aanwezig is, een aantal van de bij de schatting betrokken functies, gelet op het daarin per dag en/of per week te werken aantal uren, niet als voor appellante passend kan worden aanvaard.
4.3. Zo moet in de beide onder de SBC-code 315120 (telefonist, receptionist) ressorterende functies 5 onderscheidenlijk 6 uur per dag worden gewerkt. Dat komt neer op een overschrijding van het toegestane aantal van 4 uur per dag met 25 en 50%. Dergelijke overschrijdingen kunnen niet geacht worden te vallen binnen de toegestane urenbeperking, ook al zou ervan worden uitgegaan dat deze een zekere marge kent, als hiervoor weergegeven. Daarbij komt dat de door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige verstrekte motivering waarom deze overschrijdingen zijn toegestaan bezwaarlijk anders kan worden opgevat dan als een volgens vaste rechtspraak niet toegestane relativering achteraf van de door de verzekeringsarts aangegeven belastbaarheid.
4.4. Ten aanzien van de onder SBC-code 342021 (portier, toezichthouder) ressorterende functie van suppoost geldt dat daarin gemiddeld 22,25 uur per week en dagelijks maximaal 4 uur per dag moet worden gewerkt. Een arbeidsomvang van 22,25 uur per week levert ten opzichte van het toegestane aantal van 20 uur per week een overschrijding op van 11,25%. Tevens moet eens per twee weken op de zaterdagen en zondagen maximaal 5,5 uur worden gewerkt blijkens het Resultaat Functiebeoordeling. Dit komt neer op een overschrijding van het toegestane aantal van 4 uur per dag met 37,5%. Tegen deze functie gelden in feite dezelfde bezwaren als hiervoor onder 4.3 weergegeven.
4.5. De overwegingen 4.3 en 4.4 brengen mee dat de functies telefonist, receptionist en suppoost als niet geschikt dienen te vervallen. In plaats van deze functies kunnen de als reservefuncties geduide functies boekhouder, loonadministrateur (SBC-code 315040) en administratief medewerker (SBC-code 315090) worden gesteld. De Raad is van oordeel dat door de (bezwaar)arbeidsdeskundige de urenbeperking op een onjuiste wijze ten gunste van appellante is verdisconteerd. Bij een juiste berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid zou deze op 42,15% zijn vastgesteld. Naar het oordeel van de Raad is appellante niet te kort gedaan nu de (bezwaar)arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante heeft vastgesteld op 47,01% zodat appellante ingedeeld blijft in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
4.6. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.M. Tason Avila.
EK