ECLI:NL:CRVB:2009:BK0050
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- C.W.J. Schoor
- R. Kruisdijk
- Rechtspraak.nl
Schorsing WAZ-uitkering en rechtsgevolgen van besluiten van het Uwv
In deze zaak gaat het om de schorsing van de WAZ-uitkering van appellant, die als zelfstandig dierenarts werkzaam was. Appellant was sinds 15 december 1998 arbeidsongeschikt door rug- en psychische klachten. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd ontving hij vanaf 14 december 1999 een WAZ-uitkering, die in 2002 werd vastgesteld op 25 tot 35% arbeidsongeschiktheid. Op 15 januari 2007 werd appellant meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 10 november 2006 werd geschorst, omdat werd vermoed dat hij geen recht meer had op de uitkering door verdiensten uit arbeid. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep stelde appellant dat het Uwv bij de berekening van de inkomsten ten onrechte was uitgegaan van een maatmanomvang van 38 uur per week en dat ook de uitkering uit de particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering van zijn collega in mindering moest worden gebracht. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beslissing van 15 januari 2007 niet gericht was op enig rechtsgevolg en derhalve geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Uwv had het bezwaar tegen deze beslissing niet inhoudelijk mogen heroverwegen, maar had het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens verklaarde de Raad het bezwaar tegen de beslissing van 15 januari 2007 alsnog niet-ontvankelijk. De Raad oordeelde dat er geen proceskosten aan de zijde van appellant waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en R. Kruisdijk als leden, in aanwezigheid van griffier J.M. Tason Avila.