ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5040 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en rechtsgevolgen van vernietigd besluit

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die zich op 27 maart 2003 ziek meldde vanwege knie-, rug- en schouderklachten. De uitkering werd op 22 december 2004 ingetrokken, omdat het Uwv oordeelde dat appellante niet langer arbeidsongeschikt was. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat appellante alsnog in de beroepsfase was gehoord. In hoger beroep stelde appellante dat het Uwv in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld door haar te herkeuren, en dat de medische beoordeling onzorgvuldig was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig was en dat de herbeoordeling terecht had plaatsgevonden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat de uiteindelijke motivering in hoger beroep voldoende was. De Raad oordeelde dat er geen termen waren voor een kostenveroordeling, omdat er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten waren aangetoond.

Uitspraak

07/5040 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 juli 2007, 05/2476 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft A.C.A. van den Heuvel, wonende te Mierlo-Hout, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, onder overlegging van een rapport van 5 november 2007 van bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon.
De Raad heeft vragen gesteld aan het Uwv.
Bij brief van 13 februari 2009 heeft het Uwv geantwoord, waarbij meerdere rapporten zijn overgelegd.
Op verzoek van de Raad heeft Van den Heuvel, voornoemd, gereageerd.
Bij brief van 20 mei 2009 heeft het Uwv hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door Van den Heuvel, voornoemd. Het Uwv is niet verschenen, zoals tevoren aangekondigd.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als gordijnnaaister voor 37 uur per week. Op 27 maart 2003 heeft appellante zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld wegens knie-, rug- en schouderklachten. Met inachtneming van de wettelijke wachttijd is appellante ingaande 25 maart 2004 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 22 december 2004 is de WAO-uitkering van appellante ingetrokken per 21 februari 2005 om reden dat appellante niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht voor de WAO. Bij besluit op bezwaar van 29 juni 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellante gericht tegen het besluit van 22 december 2004 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante, ingesteld tegen het besluit van 29 juni 2005 (hierna: bestreden besluit), gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en bepaald dat het Uwv het griffierecht aan appellante vergoedt.
2.1. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellante in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet is gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de vaststelling van de medische beperkingen van appellante door het Uwv. Het Uwv heeft zich terecht bevoegd geacht een herbeoordeling te verrichten. Ook heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand omdat het Uwv appellante alsnog in de beroepsfase heeft gehoord.
3. In hoger beroep is namens appellante gesteld dat het Uwv in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door haar te herkeuren, gelet op de brief van 14 september 2004 van het Uwv en het feit dat zij per 1 juli 2004 ouder dan 55 jaar was. Zij kan zich niet verenigen met de vastgestelde beperkingen; zij is van mening dat zij niet meer dan 1,5 uur à 2 uur per dag kan werken. Ten tijde van belang droeg zij een gipskorset. Ten onrechte heeft het Uwv bij de behandelend chirurg geen informatie ingewonnen. Als bewijs van de verdere verslechtering van haar medische situatie heeft appellante gewezen op het besluit van 11 maart 2009 waarbij haar ingaande 19 juni 2007 wederom een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Allereerst overweegt de Raad dat appellante aan de desbetreffende brief van 14 september 2004 niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan ontlenen dat haar uitkeringssituatie nimmer meer zou worden herbeoordeeld. Uit die brief blijkt immers niet meer dan dat de periodieke herbeoordelingen, voor de leeftijdsgroep waar appellante in valt, komen te vervallen; veranderingen in de gezondheid(situatie) kunnen reden zijn voor een herbeoordeling. Onder een verandering verstaat de Raad ook een verbetering. De Raad wijst er voorts nog op dat, zoals hij ook overwoog in zijn uitspraak van 4 februari 2009 (LJN BH2445) in – het ook na 1 oktober 2004 nog onverkort van toepassing zijnde – artikel 23 van de WAO de bevoegdheid van het Uwv is neergelegd om – kort gezegd – zo vaak hij dit nodig oordeelt degene die in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op te roepen in verband met de aanspraak op of het genot van die uitkering.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv niet onzorgvuldig genoemd kan worden. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 29 november 2004 gerapporteerd dat toen sprake was van een volledige afbouw van het gebruik van het (naar ter zitting is gebleken: linnen) korset. Op basis van het lichamelijk onderzoek, de inmiddels verstreken periode na de operatie op 24 maart 2004 en het dagverhaal en de klachten van appellante heeft de verzekeringsarts terecht geen reden gezien om een urenbeperking aan te nemen. De bezwaarverzekeringsarts kon in dit geval volstaan met een dossierstudie; in dat dossier bevonden zich diverse stukken afkomstig van de behandelend orthopaedisch chirurgen. Van de kant van appellante zijn geen medische stukken in het geding gebracht die haar grieven onderbouwen. Gelet op de nieuwe medische situatie in 2007 hoefde het Uwv geen consequentie te verbinden aan de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingaande 19 juni 2007 voor het bestreden besluit, dat immers ziet op de medische situatie per 21 februari 2005.
4.3. De Raad is wel van oordeel dat het bestreden besluit eerst met de aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst van 11 maart 2008 en de rapportage van 4 februari 2009, waarin de bezwaararbeidsdeskundige W.W.M. Strijbos – desgevraagd – een toelichting heeft gegeven omtrent de bij de functies voorkomende signaleringen, van een voldoende motivering is voorzien. Dat betekent dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten, om welke reden de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Wel ziet de Raad aanleiding om, gelet op die uiteindelijk eerst in hoger beroep verstrekte nadere toelichting, de rechtgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand te laten.
5. Nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht niet is gebleken, ziet de Raad geen termen om een kostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de beslissing omtrent het griffierecht;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.M. Tason Avila.
JL