ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9946

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4587 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die zich op 19 april 2002 arbeidsongeschikt meldde vanwege bekkenklachten en vermoeidheidsklachten. Aan haar was eerder een uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Na een herbeoordeling door het Uwv werd de uitkering echter per 5 december 2006 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij zij stelde dat haar klachten waren onderschat en haar functionele mogelijkheden waren overschat.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de intrekking van de uitkering op een deugdelijke medische grondslag had gebaseerd. De Raad volgde het oordeel van een onafhankelijke deskundige, die had vastgesteld dat appellante op de relevante datum niet meer arbeidsongeschikt was in de zin van de WAO. De Raad vond echter dat de functie van brandweer centralist ten onrechte aan de schatting ten grondslag was gelegd, maar concludeerde dat er voldoende andere functies waren waaruit appellante een inkomen kon verdienen dat haar voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt maakte.

Uiteindelijk vernietigde de Raad het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, herroepte het eerdere besluit van het Uwv en verklaarde dat appellante recht had op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente en tot vergoeding van de proceskosten van appellante in hoger beroep.

Uitspraak

08/4587 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 juli 2008, 07/1791 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Voorts heeft het Uwv op 24 augustus 2009 een rapportage van dezelfde datum van bezwaararbeidsdeskundige H. de Rooy overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2009. Appellant is -met voorafgaand bericht- niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als administratief medewerkster en als freelance boekhoudkundige toen zij zich op 19 april 2002 arbeidsongeschikt meldde als gevolg van bekkenklachten en vermoeidheidsklachten. Aan appellante is een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft er een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Op basis van de bevindingen en conclusies uit deze onderzoeken heeft het Uwv bij besluit van 9 oktober 2006 de aan appellante toegekende WAO-uitkering met ingang van 5 december 2006 ingetrokken op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per die datum minder dan 15% bedroeg.
1.3. Naar aanleiding van het tegen dat besluit gemaakte bezwaar hebben de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidskundige nader onderzoek verricht. Gelet op de uitkomsten van deze onderzoeken is bij besluit van 29 januari 2007, hierna: het bestreden besluit, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 oktober 2006 ongegrond verklaard.
2.1. Op verzoek van de rechtbank heeft de revalidatie-arts R. Leder appellante onderzocht en van zijn bevindingen aan de rechtbank verslag uitgebracht. Leder heeft aangegeven dat er bij appellante op 5 december 2006 sprake was van bekkeninstabiliteit met de daarbijbehorende chronische pijnklachten. Deze deskundige heeft zich kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante. Met betrekking tot de dynamische handelingen is de deskundige van mening dat frequente lasten van vijftien kilo fors moet worden gereduceerd.
2.2. De rechtbank heeft geen reden gezien om van het oordeel van de deskundige af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) met de beperkingen en klachten van appellante in voldoende mate rekening is gehouden. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om het medisch oordeel van de verzekeringsartsen niet juist te achten. Volgens de rechtbank heeft het Uwv de geselecteerde functies op goede gronden gebruikt voor de schatting en was appellante met ingang van 5 december 2006 in staat te achten de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te verrichten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep wordt het oordeel van de rechtbank bestreden dat het Uwv op goede gronden heeft besloten de WAO-uitkering van appellante in te trekken omdat haar arbeidsongeschiktheid met ingang van 5 december 2006 minder dan 15% bedraagt. Appellante is van mening dat het Uwv haar klachten heeft onderschat en haar functionele mogelijkheden heeft overschat.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is geïndiceerd. In dit geval ziet de Raad geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken. De Raad is van oordeel dat het door de deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is. Hieraan voegt de Raad toe dat, zoals de rechtbank ook heeft opgemerkt, de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 23 juni 2008 heeft aangegeven dat appellante op het door de deskundige aangehaalde item 4.16, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, wel beperkt is geacht nu de hierin beschreven belasting als ’niet mogelijk’ is beschouwd. Gelet op de door Leder gedane bevindingen is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd.
4.3. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft het Uwv in hoger beroep een rapportage van 24 augustus 2009 van bezwaararbeidsdeskundige H. de Rooy overgelegd. De Rooy heeft gemotiveerd gesteld dat de functie van brandweer centralist ten onrechte aan de schatting ten grondslag is gelegd. Voorts overweegt De Rooy dat er na het vervallen van die functie voldoende functies resteren voor de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit. Met deze functies kan appellante naar het oordeel van De Rooy een zodanig inkomen verdienen dat zij met ingang van 5 december 2006 voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden beschouwd.
4.4. Uit hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen volgt naar het oordeel van de Raad dat het bestreden besluit, waarbij de intrekking van de WAO-uitkering is gehandhaafd, moet worden vernietigd. Hieruit volgt dat ook de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen het primaire besluit van 9 oktober 2006 gegrond te verklaren, dit besluit te herroepen en te verstaan dat appellante met ingang van 5 december 2006 recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
5. Appellante heeft om schadevergoeding verzocht. De Raad wijst deze toe in de vorm van wettelijke rente. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de wettelijke rente over de na te betalen uitkering dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, LJN ZB1495.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de kosten voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Verklaart het bezwaar tegen het besluit van 9 oktober 2006 gegrond en herroept dit besluit;
Verstaat dat appellante met ingang van 5 december 2006 recht heeft op een uitkering ingevolge de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%;
Veroordeelt het Uwv tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en R. Kruisdijk als leden in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.M. Tason Avila.
JL