[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 6 juni 2008, 06/1263 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 september 2009
Namens appellant heeft mr. J. Dijkman, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dijkman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Gerritsen.
1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende. Bij besluit van 2 maart 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 3 mei 2006 ingetrokken onder de overweging dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.2. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van 14 september 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond is verklaard.
2.1. De rechtbank heeft de zenuwarts H.L.S.M. Busard als deskundige benoemd om haar te informeren over de medische situatie van appellant. Busard concludeerde in zijn rapport dat appellant meer beperkingen heeft op fysiek en cognitief terrein dan de bezwaarverzekeringsarts heeft aangenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Bovendien achtte Busard vanwege het energieprobleem van appellant een urenbeperking noodzakelijk. Op zijn rapport is door partijen gereageerd. Busard heeft vervolgens gereageerd op de standpunten van partijen. Op hun beurt hebben partijen hierop gereageerd.
2.2. De rechtbank heeft overwogen, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Raad, dat zij in beginsel de conclusies van de door haar ingeschakelde onafhankelijke deskundige volgt, tenzij er sprake is van omstandigheden die aanleiding geven tot het maken van een uitzondering op deze regel. De rechtbank was van oordeel, het standpunt van bezwaarverzekeringsarts E. Khoe volgend, dat in de bevindingen van het psychiatrisch onderzoek door Busard geen medische objectivering te vinden is van de door Busard gestelde extra beperkingen op het psychisch vlak. In het bijzonder, overwoog de rechtbank, volgt uit die bevindingen niet dat deze extra beperkingen het rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte of gebreken. Voor zover Busard meent dat meer beperkingen in de FML moeten worden aangenomen vanwege de diagnose ongedifferentieerde somatoforme stoornis, wijst de rechtbank erop dat een diagnose op zichzelf niet bepalend is voor de te stellen beperkingen, maar dat het erom gaat welke beperkingen in welke omvang en ernst op basis van de gestelde diagnose zijn vast te stellen. De rechtbank heeft Busard evenmin gevolgd in zijn conclusie dat in de FML voor appellant meer beperkingen op fysiek vlak verwerkt moeten worden en dat een urenbeperking moet worden aangenomen, nu ook voor die conclusie van Busard de medische objectivering ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank was het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen op voldoende zorgvuldige wijze geschied. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat er door het Uwv zowel lichamelijk als psychisch onderzoek verricht is, een anamnese verricht is, dossierstudie heeft plaatsgevonden en dat door hen informatie van de behandelaars van appellant in hun beoordeling betrokken is. Ook overwoog de rechtbank dat het Uwv afdoende had gemotiveerd waarom de geduide functies ondanks de signaleringen toch geschikt waren voor appellant.
2.3. De rechtbank was echter van oordeel, vanwege de aanpassing door de bezwaarverzekeringsarts van de FML in de beroepsfase, waarbij meer beperkingen aangenomen werden, dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke medische grondslag en heeft om die reden het besluit vernietigd, met in stand laten van de rechtsgevolgen van dat besluit. De rechtbank heeft daarbij bepalingen gegeven omtrent griffierecht en proceskostenvergoeding.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep een verklaring overgelegd van E.H. Groenewegen, verzekeringsarts, verbonden aan Advimed Medisch Adviesbureau, die appellant reeds een aantal malen gedurende het geschil op basis van dossierstudie van advies heeft gediend. Groenewegen geeft aan van mening te zijn dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het gegeven dat een ongedifferentieerde somatoforme stoornis per definitie geen objectiveerbare oorzaak heeft, maar is gebaseerd op een door een specialist vastgesteld psychiatrisch beeld. In tegenstelling tot de conclusie van de rechtbank (en het Uwv) is het niet zo dat Busard alleen uitgaat van de diagnose. Hij beargumenteert volgens Groenewegen wel degelijk dat er sprake is van een dusdanig ernstige vorm dat verdergaande beperkingen aan de orde zijn en daarmee ook een urenbeperking.
Naar het oordeel van appellant had de rechtbank de uitkomst van de expertise van Busard als basis dienen te nemen voor de vaststelling van de beperkingen. Door daaraan voorbij te gaan heeft de rechtbank de belangen van appellant volledig miskend. Als de rechtbank al de uitkomst van de expertise van psychiater Busard niet wil volgen, volgens appellant louter en alleen op grond van het feit dat in andere zaken een conclusie van psychiater Busard ter discussie is gesteld, had het op de weg van de rechtbank moeten liggen een andere deskundige te benoemen in plaats van Busard. Door dit niet te doen heeft de rechtbank onzorgvuldig gehandeld en is de uitspraak onvoldoende gemotiveerd.
3.2. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift het standpunt ingenomen dat de rechtbank op juiste gronden geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de onderzoeksbevindingen van de ingeschakelde deskundige Busard. Het Uwv noemt het opvallend dat Busard zijn conclusies trekt zonder dat door hem algemeen internistisch en oriënterend neurologisch onderzoek verricht is. Voorts heeft Busard geen strikte stoornissen in psychiatrische zin gevonden en lijdt appellant niet aan een persoonlijkheidsstoornis. Busard acht appellant op fysiek vlak meer beperkt zonder lichamelijk onderzoek te hebben verricht.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad kan zich met de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit verenigen en maakt deze tot de zijne. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen, de gemotiveerde reactie van de bezwaarverzekeringsarts Khoe in zijn rapporten van 28 januari 2008 en 23 april 2008 inhoudende dat de enkele vaststelling van de diagnose ongedifferentieerde somatoforme stoornis op zich niet kan leiden tot het aannemen van beperkingen en geen reden geeft appellant dermate fors te beperken als door Busard is gedaan.
4.3. Mede gelet op de overige in het dossier beschikbare medische informatie omtrent de gezondheidstoestand van appellant ten tijde in geding ziet de Raad geen aanknopingspunten voor twijfel aan de in de FML aangenomen beperkingen. De inhoud en de aard van het onderzoek van het rapport van Busard biedt eveneens geen steun voor die twijfel. Alle medische informatie in beschouwing nemend ziet de Raad geen aanleiding om een deskundige in te schakelen voor het verrichten van een expertise.
4.4. Aldus ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant juist zijn gewaardeerd, heeft de Raad voorts geen aanknopingspunten gevonden om ervan uit te gaan de in aanmerking genomen functies niet passend zijn voor appellant.
4.5. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
4.6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2009.