ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/512 MAW + 08/513 MAW + 08/514 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de functioneren van een soldaat der derde klasse en de invloed van knieklachten op de beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant, een soldaat der derde klasse, tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant is met ingang van 7 november 2005 aangesteld en heeft een negatieve beoordeling ontvangen van zijn functioneren, die is vastgesteld door de pelotonscommandant. De beoordeling is gebaseerd op een periode waarin de appellant onvoldoende presteerde, wat leidde tot zijn ontheffing uit de Onderofficiersopleiding en uiteindelijk tot ontslag. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar zijn bezwaren zijn ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de beoordeling van de appellant op voldoende gronden berust. De Raad heeft overwogen dat de appellant voldoende kansen heeft gehad om zijn functioneren te verbeteren en dat de knieklachten van de appellant niet van invloed zijn geweest op zijn functioneren in de overige beoordelingsonderdelen. De Raad heeft daarbij verwezen naar zijn vaste rechtspraak over de toetsing van beoordelingen en de verantwoordelijkheden van het bestuursorgaan.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.

Uitspraak

08/512 MAW, 08/513 MAW en 08/514 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 december 2007, 07/3938, 07/3916 en 07/3927 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
1. de Pelotonscommandant C6 KMS (hierna: pelotonscommandant),
2. de Commandant Landstrijdkrachten (hierna: commandant),
3. de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris), samen aangeduid als verweerders
Datum uitspraak: 24 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Verweerders hebben verweerschriften ingediend.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Th.J.J. Dierichs. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. T.A. Groenewoud-Kralt, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant is met ingang van 7 november 2005 aangesteld als soldaat der derde klasse bij het beroepspersoneel voor een bepaalde tijd en aangewezen voor het volgen van de initiële opleiding tot onderofficier bij de logistieke dienst, regiment geneeskundige dienst. In het kader van de opleiding INITIEEL I (INI 1) zijn met appellant achtereenvolgens een introductiegesprek, een begeleidingsgesprek, een functioneringsgesprek en een beoordelingsgesprek gehouden.
1.2. De pelotonscommandant heeft op 1 februari 2006 over het tijdvak van 7 november 2005 tot en met 16 januari 2006 een onvoldoende beoordeling vastgesteld. De commandant heeft bij besluit van 30 maart 2006 appellant met ingang van 20 maart 2006 ontheven uit de Onderofficiersopleiding en de staatssecretaris heeft bij besluit van eveneens 30 maart 2006 appellant met ingang van 1 mei 2006 ontslag verleend. Aan beide besluiten van 30 maart 2006 ligt de onvoldoende beoordeling ten grondslag.
1.3. Bij het thans bestreden besluit van 27 maart 2007 (hierna: beoordelingsbesluit) is het bezwaar van appellant tegen de beoordeling ongegrond verklaard. De bezwaren van appellant tegen de ontheffing uit de opleiding en het ontslag zijn bij besluiten van 4 april 2007 (hierna: ontheffingsbesluit en ontslagbesluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellant ongegrond verklaard.
De grieven van appellant in hoger beroep hebben in hoofdzaak betrekking op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het beoordelingsbesluit, waarbij appellant het standpunt inneemt dat als het beoordelingsbesluit geen stand kan houden, het ontheffings- en het ontslagbesluit vernietigd dienen te worden.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Met betrekking tot de toetsing van de inhoud van een beoordeling overweegt de Raad dat die volgens zijn vaste rechtspraak (CRvB 5 november 1998, LJN ZB7954 en TAR 1998, 191) is beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat de beoordeling op onvol-doende gronden berust. Blijkens diezelfde rechtspraak moet in geval van negatieve oordelen als uitgangspunt gelden dat het betrokken bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat die negatieve waardering niet op onvoldoende gronden berust. Daarbij is niet beslissend of elk feit ter adstructie van een waardering boven elke twijfel verheven is, en zelfs is niet van doorslaggevend belang of bepaalde feiten onjuist blijken te zijn vast-gesteld of geïnterpreteerd. Het gaat er om of in het totale beeld van de in beschouwing genomen gezichtspunten de gegeven waarderingen de evenbedoelde toetsing kunnen doorstaan.
3.2. De Raad is van oordeel dat dit laatste het geval is. Niet geheel ondenkbaar is dat op een aantal aspecten onvoldoende is meegewogen dat het minder functioneren mede wordt veroorzaakt door de reële knieklachten van appellant. Het gaat daarbij om de onderdelen prestatieniveau en doorzettingsvermogen. Niet valt in te zien evenwel dat de knieklachten invloed hebben gehad op het onvoldoende functioneren op de overige onderdelen. Ook met knieklachten kan men zelfstandig, verantwoordelijk, sociaal en communicatief vaardig zijn. De gegeven voorbeelden bij deze onderdelen laten zien dat een verband met de knieklachten niet aanwezig is.
Niet valt uit te sluiten dat appellant op sommige momenten wel positief gedrag heeft laten zien en dat sommige voorbeelden wellicht voor enige nuancering in aanmerking komen. Dat heeft echter onvoldoende invloed op het totale beeld van de beoordeling.
Met de pelotonscommandant is de Raad van oordeel dat het beoordelingstijdvak niet te kort is geweest en dat appellant voldoende kansen heeft gehad om zijn functioneren te verbeteren. In het introductiegesprek is appellant immers al voorgehouden welk gedrag van hem werd verwacht. In het begeleidingsgesprek is hij gewezen op een aantal tekortkomingen. In het daarna volgende functioneringsgesprek is geconstateerd dat van verbetering niet is gebleken en is appellant gewaarschuwd dat hij zich op alle punten nadrukkelijk moet verbeteren.
Nu volgens de Raad het beoordelingsbesluit niet op onvoldoende gronden berust, slaagt het hoger beroep tegen het beoordelingsbesluit niet.
3.3. Gelet op het door appellant ingenomen standpunt zoals verwoord in 2, slagen de hoger beroepen tegen het ontheffings- en het ontslagbesluit evenmin. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en M.C. Bruning en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2009.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) K. Moaddine.
HD