ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/6926 WAO + 08/6927 WAO + 09/104 WAO + 09/105 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van inkomsten met WAO-uitkering en terugvordering in het kader van zelfstandige activiteiten

In deze zaak gaat het om de verrekening van inkomsten uit een vennootschap onder firma (VOF) met de WAO-uitkering van appellante. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. Appellante, die samen met haar vader een camping exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar WAO-uitkering verlaagden op basis van haar inkomsten uit de VOF. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de bezwaren van appellante gegrond heeft verklaard, maar dat het Uwv in zijn nadere besluiten niet geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. De Raad heeft de feiten die in de eerdere uitspraak zijn vermeld als uitgangspunt genomen en geconcludeerd dat de werkzaamheden van appellante voor de VOF in de loop der jaren zijn toegenomen. De Raad heeft zich aangesloten bij de fiscale keuzes die zijn gemaakt binnen de VOF en heeft geoordeeld dat de door het Uwv gehanteerde berekeningen van de arbeidsongeschiktheid en het terugvorderingsbedrag juist zijn. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en de beroepen ongegrond verklaard. Tevens is er geen grond voor schadevergoeding, aangezien de bestreden besluiten in hoger beroep houdbaar zijn gebleken.

Uitspraak

08/6926 + 08/6927 + 09/104 + 09/105 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 28 oktober 2008, 08/2217 + 08/2218 + 08/2309 + 08/2310 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 2 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft C.N. Verhagen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Vork.
II. OVERWEGINGEN
1. De feiten die in de aangevallen uitspraak zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen derhalve voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming.
2. Bij beslissingen op bezwaar van 27 juni 2008 heeft het Uwv de tegen haar primaire besluiten van 24 september en 4 oktober 2007 gemaakte bezwaren gegrond verklaard, in die zin dat de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellante, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% over de jaren 2003 en 2004 wordt uitbetaald als ware die 65 tot 80%, en over 2005 als ware die 55 tot 65% en waarbij het terugvorderingsbedrag is vastgesteld op € 13.895,05.
3. De rechtbank heeft de ingestelde beroepen gegrond verklaard, het herzieningsbesluit vernietigd voor zover betrekking hebbend op 2005 en het terugvorderingsbesluit in zijn geheel vernietigd.
4. Naar aanleiding van de door de rechtbank gegeven opdracht heeft het Uwv op 27 november 2008 nadere beslissingen op bezwaar genomen (hierna: de bestreden besluiten). Appellantes arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ook over 2005 uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Het terugvorderingsbedrag is (verder) verlaagd naar € 12.269,02.
5. Aangezien met de bestreden besluiten, die ter uitvoering van de aangevallen uitspraak door het Uwv zijn genomen, aan de beroepen niet geheel tegemoet komen, worden ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de beroepen geacht mede te zijn gericht tegen die besluiten.
6.1. De centrale vraag waarvoor de Raad in dit geding staat ziet op de omvang van appellantes (neven)activiteiten voor de VOF [naam VOF] in het jaar 2005, meer in het bijzonder op de mate waarin de omvang van haar werkzaamheden voor de VOF tussen 1996 en 2005 is toegenomen. Aan de hand daarvan heeft het Uwv immers berekend welk gedeelte van appellantes inkomsten uit de VOF met toepassing van artikel 44 van de WAO op de aan haar toegekende WAO-uitkering in mindering moet worden gebracht, welke berekening door appellante wordt bestreden.
6.2. De Raad stelt allereerst vast dat ter zitting duidelijk is geworden dat de uitvoering van het campingbedrijf voor de VOF geen nevenactiviteit is, en voorts dat de omzetcijfers waarvan het Uwv is uitgegaan op zichzelf niet worden bestreden. Daarin begrepen is appellantes eigen opgave dat zij in 1996 in totaal gemiddeld 7 werkuren per week besteedde aan alle werkzaamheden verbonden aan het exploiteren van de boerencamping.
6.3. Wat betreft de fiscale keuzes die binnen de VOF tussen appellante en haar vader zijn gemaakt schaart de Raad zich volledig achter het oordeel van de rechtbank. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat voor de toerekening van arbeidsinkomsten van een zelfstandige als regel wordt aangesloten bij de door de fiscus geaccepteerde winst. De daaraan ten grondslag liggende fiscale keuzes dienen daarbij tot uitgangspunt, behoudens bijzondere omstandigheden. Het feit dat met betrekking tot de (over)winstverdeling andere keuzes mogelijk zouden zijn laat onverlet dat die keuzes door appellante en haar vader, om hen moverende redenen, niet zijn gemaakt en levert niet zo’n bijzondere omstandigheid op.
6.4. Appellante blijft vasthouden aan de stelling dat de werkzaamheden op camping [naam VOF] over de jaren niet wezenlijk zijn veranderd, zodat de door het Uwv gehanteerde berekening uit de lucht gegrepen zou zijn.
6.5. Het daarbij door appellante ingenomen standpunt dat de senior-bezwaararbeidsdeskundige H. Jansen niet gevolgd zou kunnen worden onderschrijft de Raad niet, nu Jansen de berekeningen in haar rapportage van 3 april 2009 heeft gebaseerd op dezelfde gegevens als waarvan LTO-Noord is uitgegaan.
6.6. De Raad acht het exacte aantal minuten (30, 15 of enig ander aantal) dat per kampeermiddel wordt besteed op zichzelf overigens minder relevant nu de tijdsbesteding per kampeermiddel, naar uit appellantes stellingen voortvloeit, over de jaren niet is gewijzigd. Als een vergelijking wordt gemaakt van het aantal kampeermiddelen in 1996 met de situatie in 2005 (49 staat tot 347), dan is naar het oordeel van de Raad geen andere conclusie mogelijk dan dat appellantes werkzaamheden in de loop der jaren zijn toegenomen. Nu zijdens appellante -anders dan theoretische beschouwingen over de werklast die kamperen bij de boer meebrengt- geen concrete en verifieerbare gegevens zijn overgelegd, komt de Raad tot de slotsom dat appellante met de berekeningen van haar mate van arbeidsongeschiktheid in de jaren 2003 tot en met 2005 en de berekening van het terugvorderingsbedrag zoals neergelegd in de bestreden besluiten geenszins tekort wordt gedaan.
7. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, kan worden bevestigd. De beroepen die geacht worden te zijn ingesteld tegen de bestreden besluiten worden ongegrond verklaard.
8. De Raad acht daarom geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
9. Met betrekking tot de door appellante gevorderde schadevergoeding overweegt de Raad het volgende. Aangezien de bestreden besluiten in hoger beroep in rechte houdbaar zijn gebleken, ontbreekt elke grond voor schadevergoeding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Verklaart de beroepen voor zover deze geacht moeten worden mede te zijn gericht tegen de besluiten van 27 november 2008 ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
EK