ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9292

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1778 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 oktober 2009 uitspraak gedaan. De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen over de medische grondslag van het bestreden besluit dan de rechtbank. De Raad verwijst naar het rapport van bezwaarverzekeringsarts E. Vastert van 7 mei 2008, waarin deze reageert op de stellingen van appellante. De Raad kan instemmen met de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en heeft geen aanknopingspunten gevonden om de functies in medisch opzicht niet geschikt te achten voor appellante.

Het Uwv heeft in hoger beroep de medische geschiktheid van de functies van een voldoende motivering voorzien, maar de Raad heeft besloten het bestreden besluit te vernietigen. De rechtsgevolgen van dit besluit blijven echter in stand op basis van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft ook de proceskosten aan de zijde van appellante, die rechtsbijstand heeft ontvangen, begroot op € 1288,-. De uitspraak van de rechtbank Almelo van 11 februari 2008, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard, is vernietigd. De Raad heeft bepaald dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 146,- vergoedt.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters R.C. Stam en I.R.A. van Raaij. De zaak betreft een belangrijk precedent in het bestuursrecht en socialezekerheidsrecht, met name in de context van de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de medische geschiktheid van functies.

Uitspraak

08/1778 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 11 februari 2008, 07/675 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Blankestijn, advocaat te Hengelo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Blankestijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. van der Weert.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 9 november 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 10 januari 2007 ingetrokken. Bij besluit van 16 mei 2007 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze is geschied. Hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat met haar beperkingen onvoldoende rekening is gehouden. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante in beroep haar stellingen niet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld met verklaringen van behandelaars. De rechtbank acht de stelling van appellante dat zij regelmatig last heeft van spierspanningshoofdpijn niet doorslaggevend, aangezien onderzoek heeft uitgewezen dat haar hoofdpijnklachten geen neurologische oorzaak hebben. Ook is de rechtbank niet gebleken dat het standpunt van het Uwv met betrekking tot de psychische klachten van appellante onjuist is, waarbij de rechtbank erop heeft gewezen dat het Uwv er vanuit gaat dat appellante enige beperkingen heeft op psychisch vlak, namelijk ten aanzien van omgaan met stress, het hanteren van conflicten en leidinggevende werkzaamheden. Het beroep op het protocol van de Gezondheidsraad inzake het chronisch vermoeidheidssyndroom heeft de rechtbank verworpen, nu de rechtbank niet is gebleken dat op enig moment gesproken is over een chronisch vermoeidheidssyndroom. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat dit protocol op de datum in geding nog niet gold. Ook de stelling dat de standaard ‘geen duurzaam benutbare mogelijkheden’ nog steeds van toepassing is, heeft de rechtbank niet gevolgd. Dat appellante sinds 1998 onveranderd een uitkering ontving, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100 was mede het gevolg van het feit dat voor haar onvoldoende geschikte functies waren te duiden en ondersteunt daarmee niet haar stelling dat jarenlang iedere restcapaciteit ontbrak. Voorts is het de rechtbank niet gebleken dat de voor appellante geduide functies medisch niet geschikt zijn.
3. In hoger beroep herhaalt appellante de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte beroepsgronden.
4.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit te komen dan de rechtbank. De Raad wijst op het rapport van bezwaarverzekeringsarts E. Vastert van 7 mei 2008, waarin deze reageert op de stellingen van appellante. De Raad kan hiermee instemmen.
4.2. De Raad heeft voorts geen aanknopingspunten om de functies in medisch opzicht niet geschikt te achten voor appellante. Nu het Uwv pas in hoger beroep middels de rapportage van arbeidsdeskundige H.N.M. van Rhee van 18 juni 2009 de medische geschiktheid van de functies van een genoegzame motivering heeft voorzien, ziet de Raad wel aanleiding het bestreden besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen daarvan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand te laten.
4.3. De Raad zal het Uwv in de proceskosten veroordelen, aan de zijde van appellante wegens de haar verleende rechtsbijstand begroot op € 1288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1288,- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 146,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) I.R.A. van Raaij.
TM