06/5157, 09/1563 en 09/5131 WAO
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 augustus 2006, 05/3191 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 oktober 2009
Namens appellant heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, gevestigd te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft vragen gesteld aan het Uwv, welke vragen bij brieven van 16 maart 2009, 23 juni 2009 en 16 juli 2009 zijn beantwoord.
Op 16 maart 2009 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2009, waar de zaak gevoegd is behandeld met de zaak van appellant bekend bij de Raad onder nummer 07/5054. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Berkel, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door M. Florijn.
Na behandeling ter zitting heeft de Raad besloten de gevoegde zaken te splitsen en in de onderhavige zaak heden afzonderlijk uitspraak te doen.
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als hoofd bedrijfsbureau bij [naam werkgever] toen hij op 31 maart 2003 voor deze werkzaamheden uitviel wegens nekklachten en duizeligheid. Aan appellant is ingaande 29 maart 2004 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellant onderzocht en heeft het Uwv bij besluit van 8 februari 2005 appellant (ongewijzigd) voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt beschouwd. Bij besluit op bezwaar van 23 september 2005 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 februari 2005 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft voorts aanvullende beslissingen gegeven met betrekking tot het griffierecht en de proceskosten.
2.2. De rechtbank overwoog daarbij dat het Uwv op zorgvuldige wijze de belastbaarheid en de beperkingen van appellant heeft vastgesteld en dat daarbij in voldoende mate met zijn beperkingen is rekening gehouden.
2.3. Ten aanzien van twee van de drie aan de schatting ten grondslag gelegde functies oordeelde de rechtbank dat niet werd voldaan aan de bij die functies gestelde diploma-eis zodat die functies niet bij de schatting mochten worden betrokken. Omdat onvoldoende geschikte functies resteerden voldeed de schatting niet langer aan artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit.
3. In hoger beroep heeft appellant gewezen op de forse slijtage van de discus en een forse vernauwing in de halswervelkolom. De klachten in de nek verergeren door handelingen als buigen, gebogen actief zijn, draaien van het hoofd en torderen. Maar ook zitten, staan(d) lezen, schrijven en pc-werk alsmede stress verergeren de klachten. Tevens is onduidelijkheid blijven bestaan over het arbeidskundige deel van de schatting.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad heeft geconstateerd dat het Uwv tijdens de procedure in eerste aanleg op
23 mei 2006 een gewijzigd besluit op bezwaar heeft genomen. Daarin is vermeld dat, onder gegrondverklaring van het bezwaar, het bestreden besluit niet meer in stand kan blijven en dat besloten is de uitkering per de datum in geding onveranderd te baseren op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, echter nu op andere gronden. In hoger beroep heeft het Uwv bij het verweerschrift uiteengezet dat de eerdere (toekennings-)beslissing geacht moet worden te zijn herleefd.
4.2. De Raad overweegt dat – zoals ook ter zitting is besproken – het besluit van
23 mei 2006 een arbeidskundige grondslag ontbeert, zodat dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Nu de rechtbank dit heeft miskend kan ook de aangevallen uitspraak, zij het met uitzondering van de gegeven beslissingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten, niet in stand blijven.
4.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit dat besluit kan dragen. Op grond van de door appellant in bezwaar ingebrachte medische informatie kon bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal concluderen dat per saldo slechts sprake is van bescheiden objectiveerbare afwijkingen. In (hoger) beroep is geen nieuwe medische informatie ingebracht waaruit een ander standpunt naar voren komt ten aanzien van de beperkingen van appellant op de datum in geding.
4.4. Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft het Uwv, aan de hand van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 september 2004, die door de bezwaarverzekeringsarts G.H. Nagtegaal opnieuw in het CBBS-systeem is ingebracht met een onderzoeksdatum 5 februari 2009, nieuwe functies geduid. In zijn rapportage van 6 februari 2009 heeft bezwaararbeidsdeskundige C.P. van Wijk de zogenoemde M-signaleringen besproken. Bij besluit van 16 maart 2009 – welk besluit door de Raad overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze procedure zal worden beoordeeld – heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ingaande 31 januari 2005 alsnog op 65 tot 80% vastgesteld.
4.5. Op verzoek van de Raad, waarbij gewezen is op een aantal in de FML opgenomen toelichtende beperkingen, heeft de bezwaararbeidsdeskundige Van Wijk in een rapport van 16 juli 2009 toegelicht waarom de in 4.4 bedoelde functies als voor appellant geschikt moeten worden beschouwd.
4.6. De Raad kan zich met deze uiteindelijk in hoger beroep gegeven onderbouwing van de arbeidskundige grondslag van de schatting verenigen. Nu deze motivering eerst na het nemen van het besluit van 16 maart 2009 is gegeven, dient dat besluit te worden vernietigd maar ziet de Raad aanleiding de rechtsgevolgen ervan in stand te laten. Tevens dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de bepalingen ter zake van griffierecht en proceskosten;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Vernietigt het besluit van 23 mei 2006;
Vernietigt het besluit van 16 maart 2009 en bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 105,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en R. Kruisdijk als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2009.