ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9272

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4117 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1995 een uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid door rugklachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zutphen. De Raad oordeelt dat de intrekking van de uitkering per 9 oktober 2006 terecht is, omdat appellant in staat wordt geacht om met zijn mogelijkheden en beperkingen in gangbare functies een inkomen te verwerven. De bezwaarverzekeringsarts heeft overtuigend gemotiveerd dat er geen reden is om meer beperkingen op te nemen dan al in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn opgenomen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat, maar de Raad stelt vast dat de medische informatie die door appellant is overgelegd, niet voldoende onderbouwt dat er meer beperkingen van toepassing zijn. De Raad concludeert dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, die de intrekking van de uitkering bevestigde, moet worden gehandhaafd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/4117 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 2 juni 2008, 07/53 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2009. Voor appellant is zijn voornoemde raadsman verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als schoonmaker en heeft die werkzaamheden wegens rugklachten medio 1994 gestaakt. In verband daarmee ontvangt hij sinds 1995 met een korte onderbreking een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft het Uwv per 9 oktober 2006 de WAO-uitkering van appellant ingetrokken. Bij besluit van 19 december 2006 zijn de bezwaren van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellant weer in staat wordt geacht om met zijn mogelijkheden en beperkingen in voor hem geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 19 december 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en onder verwijzing naar hetgeen hij in bezwaar en beroep, onderbouwd met medische informatie, heeft aangevoerd, vooral gesteld dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Hij heeft deze stelling nader onderbouwd met informatie van een fysiotherapeut, neuroloog, radioloog en chirurg. Hij heeft er voorts op gewezen dat hij zich op 20 augustus 2007 weer heeft ziek gemeld en dat hij op grond van een in mei 2009 door een verzekeringsarts verricht onderzoek, na een wachttijd van vier weken vanaf 17 september 2007 weer een volledige WAO-uitkering ontvangt.
4.1. Appellant heeft gesteld dat hij ten tijde van de beoordeling, medio 2006, vele gezondheidsklachten had en als gevolg daarvan veel beperkingen en dat deze ten onrechte door de (bezwaar)verzekeringsartsen niet of onvoldoende zijn gehonoreerd. De Raad stelt echter vast dat zich onder de gedingstukken veel informatiebrieven bevinden van artsen die appellant hebben onderzocht en behandeld en dat hieruit naar voren komt dat deze geen of slechts een beperkte verklaring voor de klachten hebben kunnen vinden. Wel heeft de revalidatiearts G.C.M. Heijnen als diagnose voor zijn rugklachten gesteld dat appellant lijdt aan Morbus Scheuerman, maar hij heeft tevens aangegeven dat appellant in een vrij stabiele situatie verkeert. De bezwaarverzekeringsarts is bovendien in haar rapportage uitvoerig ingegaan op deze diagnose en heeft overtuigend onderbouwd dat met de gevolgen van de Scheuerman in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 december 2006 voldoende rekening is gehouden.
4.2. Ook de medisch adviseur van de gemachtigde van appellant, D.J. Schakel, ziet op grond van zijn dossieronderzoek geen reden om in verband met de fysieke klachten van appellant meer beperkingen op te nemen dan door de (bezwaar)verzekeringsartsen is gedaan. Wel meent hij dat het, gelet op de door de verzekeringsarts gestelde diagnose ‘ongedifferentieerde somatoforme stoornis’, aangewezen is ook enkele beperkingen ten aanzien van het persoonlijk functioneren van appellant op te nemen. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts echter overtuigend gemotiveerd dat daarvoor geen reden is, waarbij de Raad tevens vast stelt dat appellant niet onder behandeling is geweest van een psycholoog of psychiater.
4.3. De Raad volgt het Uwv ook in het standpunt dat de overige medische informatie geen reden vormt om meer beperkingen c.q. minder arbeidsmogelijkheden voor appellant te formuleren. In de FML zijn al veel beperkingen opgenomen en hetgeen uit de beschikbare informatie naar voren komt heeft ofwel geen betrekking op de in dit geding relevante datum, 9 oktober 2006, of vormt geen reden tot twijfel aan de juistheid van de FML. In dit verband merkt de Raad nog op dat appellant weliswaar pas in januari 2007 bij de neuroloog K. Lemmen melding heeft gemaakt van knieklachten, maar uit het rapport van de verzekeringsarts van 17 mei 2006 blijkt dat deze toen al gesignaleerd zijn. In de FML is hiermee voldoende rekening gehouden.
4.4. Uitgaande van de in de FML opgenomen beperkingen, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen reden om de aan appellant geduide functies te zwaar voor hem te achten. Mede nu tegen dit oordeel in hoger beroep geen gronden zijn aangevoerd, deelt de Raad dit oordeel van de rechtbank. Het Uwv heeft de WAO-uitkering van appellant derhalve terecht per 9 oktober 2006 ingetrokken.
4.5. Dat appellant vanaf 20 augustus 2007 weer volledig arbeidsongeschikt wordt geacht leidt niet tot een ander oordeel, nu uit de rapportage van de arbeidskundige G.W. Holders van 26 mei 2009 naar voren komt dat de verzekeringsarts van mening is dat appellant later aanmerkelijk slechter is gaan functioneren dan in 2006 en er geen aanknopingspunten bestaan dat die mogelijke verslechtering van de medische situatie van appellant ook reeds op 9 oktober 2006 aan de orde was.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
EK