[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 maart 2007, 05/1609 WAO (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 oktober 2009
Namens appellante heeft K. Abel, verbonden aan Juricon adviesgroep b.v., hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 november 2008 heeft het Uwv, door de Raad desverzocht, een aantal inlichtingen verstrekt.
Bij brief van 25 februari 2009 heeft appellante de beroepsgronden (nader) aangevuld, waarop het Uwv bij schrijven van 15 april 2009 heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2009. Appellante is, na schriftelijke kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Berg.
1. De Raad gaat uit van de feiten en omstandigheden zoals deze door de rechtbank in de aangevallen uitspraak, gelet op de gedingstukken met juistheid, zijn weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat het Uwv bij op bezwaar genomen besluit van 7 november 2005 (het bestreden besluit) zijn besluit van 14 februari 2005 heeft gehandhaafd. Daarbij is de aan appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verleende uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 5 april 2005 door het Uwv ingetrokken, op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg.
2.1. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard, onder de overweging dat zij ten aanzien van het medisch aspect van de arbeidsongeschiktheidsschatting onvoldoende aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts niet juist zijn. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat bij onderzoek door de verzekeringsarts, de bezwaarverzekeringsarts en bij het op verzoek van het Uwv door de zenuwarts C.J.F. Kemperman uitgevoerde onderzoek bij appellante geen cognitieve beperkingen zijn waargenomen. Daarbij heeft de rechtbank mede het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts in aanmerking genomen ten aanzien van het rapport van de neuropsycholoog W.D. van der Zwaag dat is uitgebracht in de bezwaarfase van de besluitvorming.
2.2. Ten aanzien van het arbeidskundig aspect van de schatting heeft de rechtbank overwogen dat haar niet gebleken was dat deze niet op goede gronden zou berusten.
3. In hoger beroep heeft appellante doen aanvoeren dat middels het neuropsychologisch onderzoek door Van der Zwaag de bij appellante bestaande cognitieve tekorten zijn geobjectiveerd. Voorts heeft appellante een beroep gedaan op het verzekeringsgeneeskundig protocol Whiplash associated disorder I/II.
4.1. De Raad verwijst met betrekking tot de waarde die aan neuropsychologisch onderzoek kan worden toegekend naar zijn uitspraak van 3 oktober 2008 (LJN BF6777). De overwegingen in die aan appellantes gemachtigde bekende uitspraak onderschrijft de Raad nog immer ten volle. De Raad heeft in die uitspraak onder meer overwogen dat bij een dergelijk onderzoek cognitieve tekorten kunnen worden vastgesteld, maar, zoals ook in zijn uitspraak van 23 april 2008 (LJN BD1914) naar voren komt, dienen deze tekorten wel in een medisch-specialistisch rapport te zijn herleid naar medisch vastgestelde stoornissen. De Raad stelt vast dat het in deze zaak uitgebrachte rapport van de neuropsycholoog Van der Zwaag op zichzelf staat en dat zijn bevindingen niet zijn ingebed in een medisch-specialistisch rapport. Reeds hierom kan de Raad aan dit rapport niet die betekenis toekennen die appellante daaraan gehecht wil zien.
4.2. Daarnaast overweegt de Raad dat de door Van der Zwaag beschreven beperkingen, zoals de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 31 oktober 2005 terecht heeft opgemerkt, in de praktijk kennelijk door appellante als minder ernstig worden ervaren en dat aan het rapport van de zenuwarts Kemperman valt te ontlenen dat hij juist wel bij het activiteitenniveau van appellante heeft aangesloten.
4.3. Het beroep dat appellante heeft gedaan op het verzekeringsgeneeskundig protocol Whiplash associated disorder I/II ziet de Raad reeds hierom niet slagen, nu dit protocol, dat handvatten biedt voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling, in 2008 tot stand is gekomen en eerst in werking is getreden op 1 april 2009. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben daarmee bij hun onderzoeken in 2005 uiteraard geen rekening kunnen houden.
4.4. In hoger beroep heeft het Uwv door inzending van een door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de zogeheten beperkende toelichtingen die voorkomen in de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende FML hersteld. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in verband hiermee de aan de schatting ten grondslag liggende functies opnieuw beoordeeld en de daarin voorkomende belasting alsnog van een uitgebreide - voor de Raad afdoende - toelichting voorzien. Aldus is de Raad van oordeel dat deze functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn te achten. Een en ander brengt wel mee dat de Raad het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak waarbij het beroep ongegrond is verklaard zal vernietigen en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand zal laten.
5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de intrekking van de WAO-uitkering van appellante per 5 april 2005 in stand blijft. Voor vergoeding van schade als door appellante verzocht is ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het onderhavige geval dan ook geen plaats, zodat de Raad dit verzoek afwijst.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. De in beroep gevraagde vergoeding van de kosten verbonden aan het onderzoek van de neuropsycholoog Van der Zwaag tot een bedrag groot € 625,- wijst de Raad af, nu diens rapport is uitgebracht ter ondersteuning van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 februari 2005 en deze kosten derhalve niet als in beroep gemaakte kosten kunnen worden aangemerkt.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Verstaat dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2009.