ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9261

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-7257 WAO + 09-1601 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid van appellante met dyslexie

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 2001 arbeidsongeschikt is door buikklachten en later psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 oktober 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante had in 2003 een herbeoordeling ondergaan, waarbij haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 45 tot 55%. In 2005 werd haar uitkering ingetrokken, maar na bezwaar werd deze in 2009 opnieuw herzien, waarbij de arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 55 tot 65%. De Raad oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn voor een verslechtering van appellantes medische toestand ten opzichte van 2003. De Raad bevestigt dat appellante in staat is om 20 uur per week te werken, ondanks haar dyslexie. De Raad vernietigt het besluit van het Uwv van 10 februari 2009, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellante.

Uitspraak

08/7257 WAO
09/1601 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2008, 06/206 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. de Miranda, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden en een nieuwe beslissing op bezwaar van 10 februari 2009 met de daaraan ten grondslag liggende rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.
Bij brieven van 10 maart 2009 en 2 augustus 2009 heeft mr. De Miranda de beroepsgronden aangevuld. Het Uwv heeft hierop gereageerd met brieven van 13 april 2009 en 18 augustus 2009 waarbij nadere rapportages van de bezwaarverzekeringsarts zijn ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2009. Appellante is verschenen samen met mr. De Miranda. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, die werkzaam was als medewerkster netwerkbeheer/helpdesk, is op 19 februari 2001 uitgevallen met buikklachten. Later kreeg zij psychische klachten. Het Uwv heeft haar met ingang van 18 februari 2002 een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij een herbeoordeling in 2003 heeft de verzekeringsarts een verbetering van de medische situatie van appellante vastgesteld. Zij werd in staat geacht om gedurende 4 uur per dag en 20 uur per week arbeid te verrichten in op haar beperkingen afgestemde functies. Bij besluit van 11 augustus 2003 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 18 september 2003 herzien en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 45 tot 55%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 7 april 2004. Tegen dit besluit heeft appellante geen beroep ingesteld.
1.3. In het kader van een herbeoordeling in 2005 is appellante onderzocht door de verzekeringsarts M. Molenaar. Deze maakt in haar rapportage van 30 mei 2005 melding dat appellante niet langer psychologisch wordt begeleid en dat mogelijk sprake is van het chronisch vermoeidheidssyndroom naast lage rugklachten en dyslexie. Er is naar het oordeel van Molenaar niet langer reden voor een urenbeperking. Nadat de arbeidsdeskundige functies heeft geselecteerd die een belasting hebben die in overeenstemming is met de door Molenaar in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) verwoorde beperkingen van appellante is haar uitkering bij besluit van 12 juli 2005 ingetrokken met ingang van 12 september 2005.
1.4. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard bij besluit van 6 december 2005. Aan dit besluit ligt een rapportage ten grondslag van de bezwaarverzekeringsarts R.H.J. van Glabbeek van 2 december 2005, die onder andere informatie kreeg van de psycholoog-psychotherapeut J.J. Harju, die appellante tot en met april 2005 behandeld had in verband met een somatisatiestoornis en een angststoornis. Mede op basis van de door Harju gesteld GAF-score van 65, die duidt op enkele lichte symptomen of enkele problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren, is Van Glabbeek tot het oordeel gekomen dat er geen reden is voor aanscherping van de FML. Net als Molenaar acht hij appellante in staat om gedurende 8 uur per dag en 40 uur per week te werken in voor haar geschikte functies. De bezwaararbeidsdeskundige laat twee van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies vervallen. De resterende drie functies zijn naar zijn oordeel wel voor appellante geschikt.
2.1. Namens appellante is beroep ingesteld tegen het besluit van 6 december 2005. De rechtbank heeft de zenuwarts C.J.F. Kemperman als deskundige benoemd.
2.2. In zijn rapportage van 29 januari 2008 beschrijft Kemperman appellante als een vrouw met beroepsmatige problematiek en somatisatie in combinatie met waarschijnlijk epileptische aanvallen, dyslexie en ADD. Hij classificeert het door hem gevonden beeld als “beroepsmatige problematiek, met in de D.D. een aandachtstekortstoornis in (partiële) remissie, en een ongedifferentieerde somatoforme stoornis bij een persoonlijkheidsstoornis met cluster B en C trekken, met o.a. piekeren, perfectionisme en controleneigingen”. Op de vraag van de rechtbank of hij kan instemmen met de in beroep door het Uwv ingebrachte aangepaste FML van 8 mei 2007 antwoordt Kemperman bevestigend. Hij tekent daarbij aan dat enige duurbeperking wel verstandig lijkt te zijn gelet op de psychiatrische kwetsbaarheid ter preventie van recidive. Uit zijn rapportage volgt verder dat appellante beperkt is voor risicovolle werksituaties.
2.3. Nadat Van Glabbeek erop heeft gewezen dat in de FML al is opgenomen dat appellante met betrekking tot werktijden enigszins beperkt is (niet meer dan 8 uur per dag en 40 uur per week) en appellante haar standpunt heeft gehandhaafd dat een verdergaande urenbeperking noodzakelijk is, vraagt de rechtbank Kemperman om een reactie. In zijn brief van 21 mei 2008 zet Kemperman als zijn visie uiteen dat een – kwantitatief door de verzekeringsarts in te vullen – duurbeperking na een jarenlange behandeling preventief zou kunnen werken. Hij zou zelf “geneigd zijn om te denken aan enkele dagen of enkele dagdelen per week”.
2.4. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat in de FML een beperking ontbreekt op item 1.9.8 omdat appellante is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico en dat de FML op het item lezen met de toelichting “niet bovennormaal” nog steeds een zogeheten ‘verstopte beperking’ bevat. Met betrekking tot de urenbeperking stelt de rechtbank vast dat de door Kemperman voorgestane urenbeperking van enkele dagen of dagdelen per week in ieder geval verder gaat dan de in de FML opgenomen beperking. De rechtbank vernietigt het besluit van 6 december 2005 en draagt het Uwv op om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen en daarbij voor de bepaling van de omvang van de urenbeperking ook aandacht te hebben voor de beperkt gebleken ureninzet van appellante in haar re-integratietraject.
3.1. Nadat namens appellante hoger beroep was ingesteld heeft het Uwv bij besluit van 10 februari 2009, daarmee uitvoering gevend aan de uitspraak van de rechtbank, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 juli 2005 alsnog gegrond verklaard. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 55 tot 65%. De WAO-uitkering wordt verhoogd met ingang van 11 juli 2005, de datum waarop het laatste relevante contact plaatsvond tussen appellante en de arbeidsdeskundige.
3.2. Aan het besluit van 10 februari 2009 ligt een rapportage ten grondslag van Van Glabbeek van 14 januari 2009. In de FML van diezelfde datum heeft hij een beperking aangegeven bij persoonlijk risico en de werktijd beperkt tot 4 uur per dag en 20 uur per week. Op het item lezen handhaaft hij de normaalscore omdat niet is gebleken dat appellante van haar dyslexie een specifieke beperking ondervindt in het dagelijks leven. De bezwaararbeidsdeskundige heeft opnieuw functies geselecteerd en de geschiktheid daarvan toegelicht in zijn rapportage van 5 februari 2009.
3.3. Appellante heeft onder verwijzing naar haar ervaringen in het re-integratietraject en een rapportage die is opgesteld in het kader van de WSW-indicatiestelling betoogd dat een verdergaande urenbeperking noodzakelijk is. Zij acht zich slechts in staat om gedurende 10 uur per week in arbeid te functioneren.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Met het besluit van 10 februari 2009 is het Uwv niet geheel tegemoet gekomen aan het bezwaar van appellante. De Raad is van oordeel dat het hoger beroep van appellante op grond van artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 10 februari 2009.
4.2. De Raad stelt vast dat alleen beantwoording behoeft de vraag of het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering van appellante met ingang van 11 juli 2005 te verhogen een voldoende medische en arbeidskundige grondslag heeft en of de mate van arbeidsongeschiktheid op goede gronden is vastgesteld op 55 tot 65% in plaats van de sinds 18 september 2003 vaststaande mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
4.3. Het Uwv heeft bij brief van 18 augustus 2009 nog een nieuwe FML van diezelfde datum ingebracht, waarin door de bezwaarverzekeringsarts Van Glabbeek nog een beperking voor veelvuldige deadlines en productiepieken is opgenomen en de medische grondslag van de schatting is verbeterd. Dat betekent dat de Raad het besluit van 10 februari 2009 als onvoldoende gemotiveerd zal vernietigen en zal beoordelen of er aanleiding is de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten.
4.4. De discussie tussen partijen betreft alleen nog de omvang van de urenbeperking en de geschiktheid van één van de geselecteerde functies in verband met de dyslexie van appellante.
5.1. Met betrekking tot de urenbeperking stelt de Raad voorop dat vanaf 2003 is aangenomen dat appellante met haar beperkingen in staat is om gedurende 4 uur per dag en 20 uur per week te werken. Van Glabbeek heeft deze urenbeperking gehandhaafd in de FML van 18 augustus 2009 waarin de beperkingen van appellante per 11 juli 2005 zijn verwoord.
5.2. De Raad ziet in de beschikbare medische informatie geen aanwijzingen voor een verslechtering van de medische toestand van appellante ten opzichte van 2003 en daarmee onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van appellante dat zij met ingang van 11 juli 2005, anders dan voorheen, nog maar gedurende 10 uur per week met arbeid belast zou kunnen worden. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat appellante tijdens het onderzoek door verzekeringsarts Molenaar op 30 mei 2005 geen melding heeft gemaakt van een achteruitgang. Zij heeft daarentegen blijkens het onderzoeksverslag gesproken over een langzame verbetering. In haar toelichting bij het vragenformulier, dat zij ter voorbereiding van de herbeoordeling heeft ingevuld, heeft zij vermeld dat zij de vraag naar belemmeringen bij activiteiten behoudens enige rugproblemen na haar zwangerschap niet heeft ingevuld met als reden “dat ik op al deze punten weet dat ik langzaam maar zeker vooruit ben gegaan”. Deze opvatting van appellante ligt in lijn met de beëindiging van de behandeling door psycholoog-psychotherapeut Harju. In de rapportage die de deskundige Kemperman aan de rechtbank heeft uitgebracht komt niet naar voren dat de psychische situatie van appellante in juli 2005 ten opzichte van 2003 achteruit zou zijn gegaan. Hij beschrijft slechts een tijdelijke teruggang toen appellante werd geconfronteerd met de intrekking van de WAO-uitkering en daartegen bezwaar maakte. De urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week, die het Uwv is blijven hanteren, ligt binnen de marge die Kemperman in zijn rapport heeft beschreven.
5.3. De rapportage die in het kader van de WSW-indicatiestelling door de arbo-arts F.P. Sielcken op 11 september 2008 is uitgebracht aan het Uwv brengt de Raad niet tot het oordeel dat in juli 2005 een verdergaande urenbeperking is aangewezen. In die rapportage is voor de kennelijk bij aanvaarding van arbeid in WSW-verband nodig geachte urenbeperking van 4 uur per dag en 10 uur per week geen enkele (medische) onderbouwing te vinden. De Raad kent aan de rapportages van de begeleiders van appellante ten tijde van het re-integratietraject bij de [naam stichting] evenmin de waarde toe die zij daaraan gehecht wil zien. Het enkele feit dat het appellante zichtbaar veel moeite en energie heeft gekost om wekelijks drie dagdelen aanwezig te zijn, kan niet tot het oordeel leiden dat sprake is van een medische noodzaak voor een verdergaande urenbeperking dan is aangenomen.
6.1. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 5 februari 2009 de schatting doen steunen op de functies productiemedewerker industrie (Sbc code 111180), boekhouder, loonadministrateur (Sbc code 315040) en productiemedewerker textiel (Sbc code 272043). De vertegenwoordiger van het Uwv heeft zich ter zitting van de Raad op het standpunt gesteld dat de geschiktheid van de functie van productiemedewerker textiel niet voldoende wordt onderbouwd in een arbeidskundige rapportage. Dat betekent dat de door de bezwaararbeidsdeskundige genoemde reservefunctie van textielproductenmaker (Sbc code 111160) de schatting mede draagt. Deze functie heeft een lagere reductiefactor, maar uit de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage volgt geen indeling in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse.
6.2. Appellante heeft het standpunt betrokken dat de functie met Sbc code 315040 voor haar niet geschikt is, omdat zij met haar dyslexie niet beschikt over de lees- en schrijfvaardigheid die voor de uitoefening van die functie nodig is en omdat bij de beoordeling van de WSW-indicatie door Sielcken is vastgesteld dat lezen een toename van de klachten/beperkingen kan geven.
6.3. De Raad volgt appellante niet. Hij ziet in hetgeen appellante heeft verklaard over haar leesvaardigheid in combinatie met de door haar gevolgde opleidingen en de uitgeoefende functies geen aanwijzingen dat zij niet in staat zou zijn om de in het Resultaat functiebeoordeling beschreven werkzaamheden, vallend onder Sbc code 315040, van administratief medewerker B bij een installatiebedrijf op MBO 3-niveau te verrichten. De opvatting van Sielcken mist een onderbouwing, terwijl Kemperman in zijn rapportage geen verband heeft gelegd tussen de door hem wel gesignaleerde problemen met betrekking tot lezen en schrijven en de gevolgen daarvan voor de psychische toestand van appellante.
6.4. De Raad komt tot de conclusie dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 11 juli 2005 op 55 tot 65% met de aangescherpte FML van 18 augustus 2009 en de resterende drie functies met Sbc codes 111180, 315040 en 111160 een voldoende medische en arbeidskundige grondslag heeft. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd. Het beroep tegen het besluit van 10 februari 2009 wordt gegrond verklaard, maar de Raad zal de rechtsgevolgen van dat besluit in stand laten.
7. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Die bedragen € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 10 februari 2009 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 10 februari 2009 geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-;
Bepaalt dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 107,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
EK